Jehovah heeft het huwelijk ingesteld. Feitelijk is God ervoor verantwoordelijk geweest dat de allereerste bruiloft plaatsvond in de Hof van Eden toen Hij een vrouw schiep uit een van Adams chirurgisch verwijderde ribben waarop Hij haar vervolgens naar de man toebracht. Blijkbaar was het huwelijk bedoeld als het exclusieve menselijke instituut. We weten ook allemaal hoe dit oorspronkelijke huwelijk op trieste wijze tot een einde kwam.

Maar het huwelijk, met al haar connotaties, wordt door God ook metaforisch gebruikt. God spreekt door middel van Jeremia en zegt tot Israël: Ik herinner me nog goed je toewijding in je jeugd, de liefde die je liet zien toen je verloofd was, hoe je me volgde in de woestijn, in een land waar niet wordt gezaaid. Israël was heilig voor Jehovah, de eerste opbrengst van zijn oogst.’” (Jeremia 2:2-3)

Toen Jehovah de Israëlieten uit hun slavernij uit Egypte bevrijdde, begeleidde Hij hen door een angstaanjagende wildernis. Overdag volgden de Israëlieten een wonderbaarlijk ogende kolom van rook. Gedurende de nacht verlichtte een vuurkolom het hele kamp. Jehovah voorzag op wonderbaarlijke wijze in voedsel in de vorm van manna. Ook leste hij hun dorst door middel van drinkwater dat uit een rots stroomde. Gedurende hun 40-jarige trektocht door de wildernis was het zelfs zo dat hun sandalen niet eens versleten. Het was alsof de natie op dat moment verloofd was met God. De relatie werd uiteindelijk officieel gemaakt toen Mozes de berg Sinaï beklom om namens de natie tot God te spreken om vervolgens de Wet van het verbond in ontvangst te nemen. Jehovah werd toen de echtgenoot-achtige eigenaar van Israël.

Israël vormde een voorbeeld. Gods omgang met deze natie vormde een patroon. Dat komt omdat het nooit bedoeld was om als een permanente instelling te dienen. Het was alleen bedoeld om als tijdelijke tussenregeling of interim-regeling te dienen. De apostel Paulus legde in zijn brief aan de Hebreeën uit dat het door Mozes bemiddelde Wetsverbond moest dienen als een leiddraad die uiteindelijk naar Christus zou leiden. Toen de Messias eenmaal was gekomen, raakte de Wet echter achterhaald. Paulus gaf ook aan dat de dingen die de Israëlieten in de woestijn waren overkomen, dienen als een waarschuwing voor christenen om niet in hetzelfde patroon van ontrouw te vervallen.

Wat daarnaast nog belangrijker was, was het feit dat toen Paulus aan de Korinthiërs schreef, dat hij eveneens dezelfde analogie gebruikte als in Jeremia met betrekking tot de huwelijksbelofte. In 2 Korinthiërs 11: 2 schreef de apostel uit de natiën het volgende: Mijn jaloezie over jullie is als Gods jaloezie, want ik heb jullie persoonlijk aan één man ten huwelijk beloofd en ik wil jullie als een eerbare maagd aan de Christus aanbieden.

Bovendien worden gezalfde christenen beschreven als de heilige “eerstelingen” van de oogst. Openbaring 14: 4-5 zegt over de 144.000: Ze zijn uit de mensheid gekocht als eerstelingen voor God en voor het Lam. In hun mond werd geen bedrog gevonden, ze zijn zonder smet.

Gezien de overlappende overeenkomsten is het duidelijk dat Gods bemoeienissen met het oude Israël en in het bijzonder met Jeruzalem, ook van toepassing zijn op het christendom. Als dat waar blijkt te zijn, op welk moment was het christendom dan verloofd om met Christus te trouwen? Dat was in de eerste eeuw, toen ‘het Israël Gods’ werd opgericht, wat de apostel Paulus ‘de gezalfde gemeente’ noemde.

Christenen kwamen tevoorschijn, alsof ze uit de wildernis van een goddeloze menselijke beschaving kwamen die door de machten der duisternis wordt geregeerd, door middel van het nauwgezet volgen van de leringen van degene die over zichzelf zei: “Ik ben het licht van de wereld” – Jezus. Volgens de apostelen werden christenen uit alle natiën het ware volk voor Gods naam. Net zoals God de Israëlieten op wonderbaarlijke wijze voorzag van manna, zo noemde Jezus zichzelf ook het echte brood uit de hemel en het echte drinken.

Echter bleek dat het licht tegen het einde van de eerste eeuw al begon te doven. Naarmate de apostelen geleidelijk aan het toneel begonnen te verlaten, kregen allerlei goddeloze mannen steeds meer invloed. Uiteraard had Paulus dit ook precies voorzegd. Net zoals Petrus en Johannes overigens.

Tegen de 4de eeuw was het christendom zo verdorven geworden dat de Romeinse keizer zichzelf als het feitelijke hoofd van de kerk had aangesteld waarbij hij het christendom tot de officiële religie maakte van het in verval geraakte Romeinse rijk. Als gevolg hiervan werden heidenen niet christelijk gemaakt, maar werd in plaats daarvan juist het christendom heidens gemaakt. Dat wat ooit juist Gods speciale eigendom was geweest, werd doordrenkt met afgoderij en bijgeloof. De reine maagd was geestelijk verdorven geworden. Daarom zei Jehovah ook het volgende: Daarna bracht ik jullie naar een land van boomgaarden, om de vruchten en de goede dingen ervan te eten. Maar toen jullie er kwamen, hebben jullie mijn land verontreinigd, jullie hebben mijn erfdeel in iets walgelijks veranderd. (Jeremia 2: 7)

En in een andere analogie stelt God ook nog de volgende vraag: Ik plantte je als een eersteklas rode wijnstok, helemaal van zuiver zaad. Hoe komt het dan dat je bent veranderd in de verdorven uitlopers van een vreemde wijnstok?” (Jeremia 2:21)

Uiteindelijk werd de waarheid over de speciale band tussen Jehovah en Jezus volledig vervaagd. De kennis over de ware God werd ingeruild voor Babylons mysterieuze drie-eenheid. Vandaar ook dat de vraag die God aan het oude Israël stelde, ook uiterst relevant is voor het christelijke tijdperk: Heeft een volk ooit zijn goden ingeruild voor andere die geen goden zijn? Maar mijn eigen volk heeft mijn glorie ingeruild voor iets wat waardeloos is. (Jeremia 2:11)

Vanaf de tijd van Mozes tot aan Jeremia besloeg een periode van bijna 1000 jaar. Vanaf het moment dat God contact opnam met Abraham tot aan de verschijning van de Messias, betrof het bijna 2000 jaar, wat ongeveer dezelfde periode besloeg als de periode vanaf Jezus tot aan het heden. In de tijd van Jeremia streed God met de Joden. Ook streed God daarna nog met een latere generatie, zoals ook staat beschreven in Jeremia 2: 9: “Daarom zal ik weer met jullie strijden”, verklaart Jehovah,“en ik zal strijden met de zonen van jullie zonen.”

Gedurende het hele christelijke tijdperk – wat al bijna twee millennia voortduurt – is God nog nooit met christenen in het oordeel getreden. Het oordeel is gereserveerd voor het besluit, of wat ook wel “het laatste deel van de dagen” wordt genoemd, een uitdrukking die vier keer in het boek Jeremia wordt gebruikt. Daarom moeten “de zonen van jullie zonen” ook degenen zijn die in leven zullen zijn wanneer het oordeel begint.

Gezalfde christenen zijn Gods speciale eigendom. Zij zijn de enigen over wie God beweert dat ze aan hemzelf toebehoren; vandaar dat er ook wordt gezegd: “mijn eigen volk“. Gedurende de eeuwen dat de pausen van Babylon regeerden, was er geen waarneembare aanwezigheid van enige groepering die kon worden geschaard onder de noemer “mijn volk” tot de jaren 1870 toen de Bijbelonderzoekers plotseling de kop opstaken en de geschriften van Pastor Russell wijd en zijd begonnen te verspreidden. Het werd al vrij snel snel duidelijk dat Christus het Wachttorengenootschap gebruikte om het werk nieuw leven in te blazen waar Jezus zelf in de eerste eeuw mee was begonnen. Sinds de Waldenzen en de Lollards waren er geen georganiseerde pogingen meer ondernomen om het Evangelie te prediken en te onderwijzen.

Toen Jeremia voor het eerst begon te prediken, was Josia de koning van Juda. Als jonge koning reageerde Josia positief op Jeremia’s aanklacht die was gericht tegen de afgoderij in die tijd. Hij ondernam een vastberaden poging om de afgoden en de offerhoogten met de grond gelijk te maken en om daarnaast de tempel voor de aanbidding van Jehovah in ere te herstellen. Tijdens het schoonmaken van de tempel en het uitvoeren van de hoognodige reparaties, vonden de priesters feitelijk de heilige boekrollen terug die nog door Mozes waren geschreven. Deze boekrollen waren blijkbaar al een hele lange tijd daarvoor zoekgeraakt. Als reactie daarop liet Josia de Wet voorlezen voor het hele volk en organiseerde hij vervolgens een groots Pascha dat ongeëvenaard was in de geschiedenis van Israël.

De situatie in Josia’s tijd en zijn pogingen om de lang verloren gewaande waarheid in ere te herstellen, lopen parallel met de religieuze hervormingen die door Russell werden ondernomen. Hoewel de uitvinding van de boekdrukkunst ervoor zorgde dat de geestelijkheid van de heidense christenheid er niet in zou slagen om te verhinderen dat de bijbel werd vertaald en gedrukt, was het na eeuwen van overheersing door dezelfde christenheid toch alsof de Bijbelse waarheid die al die tijd verloren leek te zijn gegaan, opnieuw werd ontdekt door de leergierige Bijbelonderzoekers. Het feit dat een kleine groep gezalfde christenen het Avondmaal des Heren weer begon te vieren, leek sterk op de hernieuwing van het Pascha in de dagen van de regering van koning Josia.

Het is daarnaast ook nog vermeldenswaardig dat hoewel Josia een daadwerkelijke hervorming tot stand bracht, dat Jehovah, ondanks dat, niet afzag van de straf die stond bepaald in de wet van het verbond. Ondanks het feit dat de Joden de voorwaarden van het verbond destijds allang waren vergeten, bleek dat God deze voorwaarden zelf niet vergeten was.

God strijdt dus nog verder met de leiders van zijn volk, zelfs nog nadat hervormingen waren doorgevoerd en nadat de zuivere aanbidding was hersteld. Sprekend tot degenen die zich met de wet bezighielden (nadat de boekrollen waren teruggevonden) zegt God: De priesters vroegen niet: “Waar is Jehovah?” Degenen die zich met de wet bezighielden, kenden me niet, de herders kwamen tegen me in opstand, de profeten profeteerden namens Baäl, en ze volgden degenen aan wie ze niets hadden. (Jeremia 2: 8)

Gezalfde mannen dienen als priesters en onderwijzers van de christelijke wet. Er zijn ook herders – gemeenteouderlingen. Christelijke profeten zijn degenen die Bijbelse profetieën interpreteren.

Waar is Jehovah? Dat is een hele goede vraag.

Wordt vervolgd…