Gedurende vele decennia heeft het Genootschap de Jehovah’s Getuigen onderwezen dat de roeping en het kiezen van de 144.000 leden tellende bruid van Christus tot een einde kwam in het jaar 1935. (Door de gelijkenis van de wijze en de dwaze maagden toe te passen op de periode van 1914-1919 impliceerde het Wachttorengenootschap zelfs onbedoeld dat de deur naar het huwelijksfeest toen al werd gesloten. Ironisch genoeg weten we aan de andere kant ook dat vrijwel alle huidige leden van het Besturende Lichaam van Jehovah’s Getuigen pas na 1935 werden gezalfd.)

Die verkeerde leerstelling heeft erin geresulteerd dat de huidige mentaliteit binnen de Wachttoren-organisatie zo is veranderd dat een ieder die momenteel een hemelse roeping belijdt, met de nodige scepsis, achterdocht en zelfs minachting wordt bekeken – alsof zij Jehovah’s onverdiende goedheid minder waard zouden zijn dan hun oudere, verheven gezalfde broeders.

De heersende attitude binnen de organisatie is zelfs zodanig dat pasgezalfde personen in een situatie worden gebracht waarbij ze hun eigen gezonde verstand in twijfel dienen te trekken. (Het is dan ook interessant om op te merken dat zelfs sommige van Christus’ eigen familieleden op een bepaald moment het vermoeden hadden dat Jezus gek was geworden.) Sommigen die een hemelse hoop belijden, worden zelfs zo geïntimideerd dat ze hun eigen zalving voor de buitenwereld verbergen door niet in het openbaar deel te nemen aan het symbool van hun roeping wanneer de symbolen tijdens de gedachtenisviering van het Avondmaal des Heren worden doorgegeven.

Wanneer wij beschouwen hoe Jehovah gedurende de ’oogstperiode’ met zijn volk heeft gehandeld, schijnt het duidelijk te zijn dat de algemene hemelse roeping voltooid was omstreeks het jaar 1935, toen Gods volk tot het juiste begrip kwam dat de „grote schare” van Openbaring 7:9-17 een aardse hoop heeft. (De Wachttoren 1/3 1982 blz. 21-26)

Opmerkelijk is ook dat de huidige situatie onder de toekomstige erfgenamen van het Koninkrijk van Christus ook precies de toestand van de oude gemeente in Korinthe weerspiegelt – alleen nu omgekeerd. Beschouw daarom eens de brieven van Paulus aan de Korinthiërs nader. In het vierde hoofdstuk van 1 Korinthiërs stelde Paulus in vers 8 de broeders op sarcastische wijze de volgende retorische vragen: Zijn jullie al verzadigd? Zijn jullie al rijk? Zijn jullie al als koningen gaan regeren zonder ons?

In contrast verklaarde Paulus dat hij en de apostelen waren aangesteld als mannen die ter dood zijn veroordeeld, door te zeggen: Ik zou wel willen dat jullie al als koningen waren gaan regeren, dan konden ook wij met jullie als koningen regeren. Want volgens mij heeft God ons, de apostelen, als laatste tentoongesteld als mensen die ter dood zijn veroordeeld, want we zijn een theaterschouwspel geworden voor de wereld en voor engelen en voor mensen. Wij zijn dwaas ter wille van Christus, maar jullie zijn verstandig in Christus. Wij zijn zwak, maar jullie zijn sterk. Jullie worden geëerd, maar wij veracht. Tot op dit moment lijden we honger en dorst, hebben we nauwelijks kleren, worden we afgeranseld, zijn we dakloos en doen we zwaar werk met onze eigen handen. Worden we beledigd, dan zegenen we. Worden we vervolgd, dan verdragen we het geduldig. Worden we belasterd, dan antwoorden we vriendelijk. Tot nu toe worden we bezien als het uitschot van de wereld, het uitvaagsel van de maatschappij. (1 Korinthiërs 4:8-13)

Om volledig te kunnen begrijpen waarom Jehovah het toestaat dat zijn geliefde uitverkorenen, net als de apostelen, allerlei ontberingen moeten doorstaan, dienen we begrip op te brengen voor de overkoepelende kwesties die Jehovah voornemens is om uiteindelijk voor eens en altijd recht te zetten. Volgens de beschuldiging van de Beschuldiger dienen Gods loyale dienaren hem enkel en alleen maar uit eigenbelang. Zoals ook in het boek Job werd gepresenteerd, beweert Satan dat als er maar voldoende druk op ons wordt uitgeoefend, dat we God te allen tijde zullen verloochenen. Het is dus in directe reactie op de uitdaging van de Lasteraar dat God verschillende moeilijkheden en vervolgingen toelaat om het lijden van de Christus onder het lichaam van Christus volledig te vullen. Daarom verklaarde Paulus ook dat de apostelen als een theaterschouwspel worden tentoongesteld ten overstaan van mensen en engelen, omdat de uitkomst van deze grootse kwestie van universeel belang is.

Voor de meeste christenen geldt dat de vervolgingen voornamelijk afkomstig zijn van buiten de gemeente. Voor anderen geldt juist weer dat de christelijke vervolgingen voornamelijk afkomstig zijn van hun eigen naaste broeders!

In de tijd van Paulus leden echter niet alle broeders in gelijke mate. Blijkbaar hadden een aantal vooraanstaande Korinthische broeders het relatief gemakkelijk. Zij genoten dan ook niet alleen van comfort en voorspoed, maar ze genoten daarnaast ook nog van hoog aanzien binnen de gemeente. Ze leefden dan ook een leven met relatief weinig problemen, alsof ze toen al waren begonnen om met Christus als koningen over de wereld te regeren.

Vandaag de dag treffen we een soortgelijke situatie aan. Veel van de oudere gezalfde broeders genieten tegenwoordig van het aanzien en het respect van iedereen binnen de Wachttoren-organisatie. In tegenstelling tot de oorspronkelijke apostelen, leven vooral het Besturende Lichaam evenals de andere gezalfde leden van het Bethel-kantoor op dit moment al als koningen.

Fred Franz van het toenmalige Besturende Lichaam

Broeder Fred Franz, die bijna zijn hele leven lang lid was van de Bethelfamilie, pochte zelfs een keer dat niemand in de wereld een beter leven had dan hij — waarbij hij verwees naar zijn vele wereldreizen en andere privileges. Hij zei dat op onschuldige toon uit waardering voor de vele zegeningen die hij van Jehovah had ontvangen; en toch leek hij, naar eigen zeggen, – op Korinthische wijze – te verklaren dat hij toen al zijn deel had ontvangen als een regerende koning van het koninkrijk.

Het staat in ieder geval in een behoorlijk schril contrast in vergelijking met de verschrikkelijke vervolgingen en beproevingen die de apostel Paulus moest doorstaan. Bijgevolg zijn het Besturende Lichaam en de gezalfden van weleer „beleidvol in Christus” — wat in de gedachten van de Jehovah’s Getuigen vrijwel synoniem is aan de verheven getrouwe en beleidvolle slaaf — terwijl er tegelijkertijd wordt neergekeken op de jongere, pas gezalfde broeders en zusters die vaak worden beschouwd als loutere dwazen, of zelfs nog erger. De oudere gezalfde broeders worden beschouwd als geestelijke torens van kracht, die Jesaja’s profetie op zichzelf toepassen waarbij ze “grote bomen van rechtvaardigheid” zouden zijn; terwijl tegelijkertijd de jongere gezalfden worden beschouwd als nietige jonge boompjes en ongewenste indringers.

Net als de koninklijke Korinthiërs uit de oudheid genieten tegenwoordig ook de oudere gezalfde broeders van “een goede reputatie”, waarover door Jehovah’s Getuigen op eerbiedige toon wordt gesproken; terwijl de pasgezalfde broeders en zusters veelal een positie bekleden van oneer, waarbij ze vaak door hun eigen naaste geloofsgenoten worden bespot terwijl er vaak over hen wordt geroddeld; soms zo erg dat sommigen van hen zelfs door liefdeloze ouderlingen en familieleden worden weggejaagd uit de gemeenten. De pas gezalfde zonen en dochters van Jehovah zijn inderdaad, zoals het hierboven geciteerde vers het omschrijft, het “uitvaagsel”.

De oudere gezalfde broeders die spreken met de steun van het Wachttorengenootschap, hebben zelfs op subtiele wijze de weg geëffend voor de specifieke gebeurtenis ten aanzien van het moderne “theaterschouwspel”; en dan in het bijzonder met betrekking tot de vervolging van hun jongere gezalfde broeders. Beschouw eens het volgende commentaar uit de Wachttoren van 15 februari 1982, waar in alinea 16 het volgende staat geschreven:

Met betrekking tot de mogelijkheid dat iemand op dit late uur „wederom geboren” wordt ten einde de plaats in te nemen van een gezalfde die ontrouw is geworden, kan opgemerkt worden dat begrijpelijkerwijs van slechts heel weinig personen van deze overgebleven gezalfden aangenomen kan worden dat zij hun hemelse roeping verbeuren door ontrouw te worden. Hun gelederen zijn tegen deze tijd door de dood tot slechts enkele duizenden uitgedund. Indien het noodzakelijk wordt iemand te vervangen, wie zou dan door Jehovah geroepen worden? Jezus zei over degenen die ertoe uitgenodigd werden zijn apostelen te worden: „Gij zijt degenen die in mijn beproevingen steeds bij mij zijt gebleven”. Het is alleen maar logisch dat Jehovah iemand zou uitkiezen die reeds vele jaren met Gods volk is verbonden en die onder beproeving volharding en loyaliteit ten toon heeft gespreid, in plaats van iemand die slechts kort geleden een gedoopte discipel van Jezus is geworden en misschien nog niet in veel opzichten is beproefd. Dit wordt niet dogmatisch gezegd of om een basis te verschaffen waarop men ieders persoonlijke aanspraak op de hemelse roeping kan beoordelen, maar om pas verbonden personen te helpen het te vermijden zich aanmatigend te gedragen en zich ernstig te vergewissen van de wijze waarop Jehovah ten aanzien van hen handelt.

Hoewel er geen twijfel over bestaat dat een aantal van hen aanmatigend zijn en erop staan om tijdens de gedachtenisviering deel te nemen aan de symbolen, lijkt het erop dat het Wachttorengenootschap daarnaast zelf ook aanmatigend is door zich te bemoeien met Jehovah’s zaken; en door dit te doen, hebben ze, ondanks hun eigen disclaimer dat ze “ieders persoonlijke aanspraak” niet zouden veroordelen, toch bepaalde veronderstellingen bevorderd met betrekking tot het soort persoon dat Jehovah zelf zou kunnen kiezen. Is het, ondanks het late uur, dan werkelijk “logisch” dat Jehovah enkel en alleen maar iemand zou uitkiezen die door anderen als wijs en sterk wordt beschouwd? Paulus zei namelijk tegen de Korinthiërs: Maar wat voor de wereld dwaas is, heeft God uitgekozen om de wijzen te beschamen en wat voor de wereld zwak is, heeft God uitgekozen om het sterke te beschamen. En wat voor de wereld onbelangrijk is en waarop wordt neergekeken, de dingen die niet zijn, heeft God uitgekozen om de dingen die zijn teniet te doen. Zo kan niemand zich op iets beroemen tegenover God. (1 Korinthiers 1:27-29)

De “logica” van het Wachttorengenootschap druist rechtstreeks in tegen de openbaring van de apostel over Jehovah’s voornemen en doelstelling. Als God zijn selectie slechts zou beperken tot degenen “die reeds vele jaren met Gods volk is verbonden en die onder beproeving volharding en loyaliteit ten toon heeft gespreid”, zou dat dan niet feitelijk betekenen dat ze daarmee zeggen dat zulke personen op de een of andere manier Gods onverdiende goedheid meer zouden verdienden dan anderen? Zouden ze reden kunnen hebben om op te scheppen dat God hen zou hebben verkozen vanwege een of andere persoonlijke verdienste als getrouwe andere schaap? Maar welk mens zou er dan in hemelsnaam over kunnen opscheppen dat hij of zij waardig genoeg is om te worden geroepen om samen met Christus in de hemel te mogen regeren?

Het is een feit dat een relatief jong gezalfd persoon, die zich in de huidige omgeving onder de Jehovah’s Getuigen bevindt, doorgaans wordt geconfronteerd met unieke geloofsbeproevingen en beproevingen van hun loyaliteit. En dat is dan ook ongetwijfeld de reden waarom Jehovah zo’n soort klimaat heeft laten ontstaan, zodat het lijden van het gehele lichaam van Christus kan worden vervuld. Er bestond natuurlijk geen indrukwekkend Wachttorengenootschap in de 1ste eeuw. Maar in deze tijd kan “het sterke” en kunnen de “dingen die zijn”, en die teniet zullen worden gedaan, ook net zo goed de overbodige “zichtbare organisatie” betekenen, samen met al zijn organisatorische valkuilen, attitudes en veronderstellingen die behoren tot het verheven Wachttorengenootschap zelf. Het lijkt er dan ook op dat het Gods bedoeling is dat pasgezalfde broeders en zusters een essentiële rol dienen te spelen in het vervullen van Jehovah’s voornemen om ervoor te zorgen dat “niemand zich op iets kan beroemen tegenover God”.

“UITEINDELIJK GING HIJ ROND HET ELFDE UUR”

In tegenstelling tot de veronderstellingen van het Wachttorengenootschap dat de recentelijk gezalfde personen tijdens dit late uur slechts dienen ter vervanging van eerdere gezalfden die later ontrouw bleken te zijn, gaf Jezus ons een illustratie over de arbeiders van het elfde uur die in deze moderne tijd dan ook uiterst relevant blijkt te zijn. Mattheüs 20:1-15 luidt: Want het Koninkrijk van de hemel is als een landeigenaar die vroeg in de morgen op weg ging om arbeiders voor zijn wijngaard in te huren. Hij sprak met de arbeiders af dat hij ze een denarius per dag zou betalen en stuurde ze naar zijn wijngaard. Rond het derde uur ging hij er weer op uit, en hij zag anderen op het marktplein staan die geen werk hadden. Hij zei tegen ze: “Ga ook naar mijn wijngaard, dan zal ik jullie een eerlijk loon geven.” Dat deden ze. Rond het zesde en het negende uur ging hij er nog een keer op uit en deed hetzelfde. Uiteindelijk ging hij rond het 11de uur nog eens op pad en zag hij weer anderen staan. “Waarom staan jullie hier de hele dag zonder werk?”, vroeg hij. Ze antwoordden: “Omdat niemand ons heeft ingehuurd.” Hij zei: “Gaan jullie ook maar naar mijn wijngaard.” Toen het avond werd, zei de eigenaar van de wijngaard tegen zijn opzichter: “Roep de arbeiders en geef ze hun loon. Begin met de laatsten en eindig met de eersten.” De mannen van het 11de uur kwamen en kregen allemaal een denarius. Toen de eersten kwamen, gingen ze ervan uit dat ze meer zouden krijgen, maar ook zij kregen een denarius. Ze namen die aan maar begonnen tegen de eigenaar te klagen: “De mannen die het laatst gekomen zijn hebben maar één uur gewerkt. Toch behandelt u hen hetzelfde als ons, terwijl wij de hele dag hard hebben gewerkt in de brandende zon!” Maar hij antwoordde een van hen: “Vriend, ik behandel je niet oneerlijk. Ik had toch met je afgesproken dat je een denarius zou krijgen? Neem je loon mee en ga. Ik wil aan wie het laatst kwam hetzelfde geven als aan jou. Ik heb toch het recht om zelf te bepalen wat ik met mijn geld doe? Of ben je jaloers omdat ik goed voor ze ben?” Zo zullen de laatsten de eersten zijn en de eersten de laatsten.”

Hoe verklaart het Wachttorengenootschap deze illustratie van Jezus?

Volgens het Wachttorengenootschap was deze illustratie oorspronkelijk van toepassing op de Farizeeën. Zij waren volgens het Wachttorengenootschap zogenaamd degenen die ‘de hele dag hadden gewerkt in de brandende zon’. De arbeiders van het elfde uur vertegenwoordigen volgens het Wachttorengenootschap zogenaamd de apostelen. In het verlengde daarvan past het Wachttorengenootschap deze gelijkenis ook nog toe op de heidense christenheid. De geestelijken van de heidense christenheid zouden volgens het Wachttorengenootschap vroeg op de dag zijn ingehuurd terwijl de gezalfden sinds het jaar 1919 de arbeiders van het 11de uur zouden moeten vertegenwoordigen.

Maar was deze illustratie van Jezus dan daadwerkelijk bedoeld om te worden toegepast op de Farizeeën of op de geestelijken uit de heidense christenheid? Laten we eens gaan redeneren over die vraag. Jezus begon zijn illustratie met te zeggen: “Want het Koninkrijk van de hemel is als…” Zoals ook bij veel andere gelijkenissen het geval is, illustreerde Jezus een of ander kenmerk van Gods Koninkrijk. Nu volgt dan de vraag: Werden de Farizeeën dan ooit op enig moment uitgenodigd om arbeiders te worden binnen Gods koninkrijk? Nee. Niet volgens Jezus zelf!

In het 23ste hoofdstuk van Mattheüs staat een verslag waarin wordt vermeld dat Jezus recht in het gezicht van de Farizeeën het volgende verklaarde: Wee jullie, schriftgeleerden en farizeeën, huichelaars! Want jullie blokkeren voor de mensen de toegang naar het Koninkrijk van de hemel. Zelf gaan jullie het Koninkrijk niet binnen, en mensen die naar binnen willen, houden jullie tegen.(Mattheüs 23:13)

Bovendien, hoe kan er redelijkerwijs worden gezegd dat de Farizeeën ’de hele dag hadden gewerkt in de brandende zon’, als zijnde de eerste arbeiders in de wijngaard? Nogmaals, volgens de woorden van Jezus zelf zouden de Farizeeën juist zware lasten bundelen en leggen die op de schouders van de mensen, maar ze willen er zelf geen vinger naar uitsteken. (Mattheüs 23:4).

Behalve het feit dat Jezus Christus duidelijk kenbaar maakte dat de Farizeeën geen aandeel hadden in het Koninkrijk van God, evenals het feit dat zij op geen enkele manier passen binnen het patroon van degenen die in Gods wijngaard werkten, bevat de interpretatie van het Wachttorengenootschap daarnaast ook nog een andere opvallende fout. Volgens de gelijkenis van Jezus werd de murmurerende arbeiders hun rechtmatige loon niet ontzegd. De meester zei enkel tegen hen: “Vriend, ik behandel je niet oneerlijk. Ik had toch met je afgesproken dat je een denarius zou krijgen? Neem je loon mee en ga.” Dus, volgens de illustratie van Jezus ontvingen zowel de vroege arbeiders als de arbeiders van het 11de uur beiden exact hetzelfde loon. Maar hoe kan het Wachttorengenootschap dan ooit hebben kunnen beredeneren dat de Farizeeën en de apostelen beiden hetzelfde koninkrijksloon ontvingen? Dit is dan ook alles behalve redelijk om te veronderstellen en daarnaast wijkt deze redenering ook nog eens enorm af van datgene wat er in de Schrift staat geschreven. En wanneer we hier nog verder over redeneren, dan is het ook absoluut niet redelijk noch Schriftuurlijk om deze illustratie van de ontevreden loonarbeiders in het verlengde daarvan toe te passen op de geestelijkheid van de heidense christenheid en daarnaast is het ook net zo absurd om de gelijkenis toe te passen op de gezalfde broeders uit 1919 door hen te identificeren als de arbeiders van het 11de uur.

De illustratie is echter wel het meest toepasselijk op de moderne hedendaagse ontwikkeling van Jehovah’s organisatie. De arbeiders die in het eerste uur werden ingehuurd, betreffen de oudere gezalfden en het Besturende Lichaam. Zij hebben inderdaad als het ware de hele dag onvermoeibaar doorgewerkt in het veld. De werkers van het elfde uur uit de betreffende illustratie symboliseren degenen die het meest recent zijn gezalfd en wellicht ook nog degenen die in de nabije toekomst nog zullen moeten worden gezalfd.

In overeenstemming met de gelijkenis, bestaat er dan ook geen twijfel over dat de oudere gezalfde broeders het erg vervelend vinden dat de nieuwere gezalfden hetzelfde loon zullen ontvangen als zij; ook al hebben de nieuw gezalfden maar een fractie van al het werk gedaan. Volgens de eigen woorden van het Wachttorengenootschap heeft het Besturende Lichaam zwart-op-wit verklaard “dat Jehovah iemand zou uitkiezen die reeds vele jaren met Gods volk is verbonden en die onder beproeving volharding en loyaliteit ten toon heeft gespreid, in plaats van iemand die slechts kort geleden een (onverdiende) gedoopte discipel van Jezus is geworden…”. Ongetwijfeld zal de reeds aanwezige wrok nog veel groter gaan worden wanneer de meester daadwerkelijk het loon begint uit te betalen. Dan zullen pas echt de eersten de laatsten zijn en de laatsten de eersten. Wat zal dat dan betekenen?

“MAAR VELEN VAN DE EERSTEN ZULLEN DE LAATSTEN ZIJN”

Zoals hierboven al werd uiteengezet, zullen alle arbeiders hetzelfde loon ontvangen, ongeacht de hoeveelheid werk die ze hebben verricht. Evenzo zullen zowel de eersten als de laatsten worden beloond. Echter zullen degenen die als eerste werden aangenomen, als laatste worden betaald en vice versa. Het Wachttorengenootschap leert tegelijkertijd dat de eersten die de laatsten zullen worden, volledig zullen worden uitgesloten van het Koninkrijk. Maar klopt dat ook? Nogmaals, dit blijkt niet uit de woorden van Jezus zelf.

Het is dan ook de moeite waard om de woorden van Jezus in acht te nemen met betrekking tot het feit dat Jezus tijdens meerdere gelegenheden voorzei dat vele eersten de laatsten zullen zijn en vele laatsten de eersten zullen zijn. Direct voorafgaand aan de gelijkenis van de arbeiders van het elfde uur had Jezus bijvoorbeeld een gesprek met zijn apostelen in Mattheüs 19:27-30, waar we het volgende kunnen lezen: Hierop zei Petrus: ‘Maar wij hebben alles achtergelaten en zijn je gevolgd! Wat zullen we daarvoor terugkrijgen?’ Jezus zei tegen ze: ‘Ik verzeker jullie: in de herschepping, als de Mensenzoon op zijn verheven troon gaat zitten, zullen jullie, mijn volgelingen, op 12 tronen zitten en de 12 stammen van Israël oordelen. En iedereen die ter wille van mijn naam huizen of broers of zussen of vader of moeder of kinderen of akkers heeft verlaten, zal 100 keer zo veel krijgen en zal eeuwig leven ontvangen. Maar velen van de eersten zullen de laatsten zijn, en de laatsten de eersten.

Laat de lezer hier het feit onderscheiden dat het oordeel van de eersten die de laatsten zullen worden en vice versa plaatsvindt in de tijd dat Gods Koninkrijk daadwerkelijk begint te regeren. En in de context van de opmerkingen van Jezus wordt de taak om te oordelen gegeven aan degenen die met Christus zullen regeren.

Het moge dan ook duidelijk zijn dat de Farizeeën niet bij Christus zullen zijn in de herschepping en dus kunnen ze ook onmogelijk de eersten zijn die de laatsten zullen worden. Bij een andere gelegenheid bracht Jezus ook het oordeel van de eersten die de laatste worden, in verband met zijn eigen discipelen. In Lukas 13:24-30 spoorde Jezus zijn discipelen aan en zei het volgende: Span je krachtig in om door de smalle deur naar binnen te gaan. Want ik zeg jullie: veel mensen zullen proberen naar binnen te gaan, maar zullen daar niet in slagen. Als de eigenaar van het huis opstaat en de deur op slot doet, staan jullie buiten op de deur te kloppen en te roepen: “Heer, laat ons binnen!” Maar hij zal zeggen: “Ik weet niet waar jullie vandaan komen.” Dan zullen jullie antwoorden: “We hebben in uw bijzijn gegeten en gedronken, en u hebt op onze brede straten onderwijs gegeven.” Maar hij zal tegen jullie zeggen: “Ik weet niet waar jullie vandaan komen. Ga weg, onrechtvaardige mensen!” Jullie zullen jammeren en knarsetanden wanneer jullie Abraham, Isaäk, Jakob en alle profeten in Gods Koninkrijk zien maar er zelf uit gegooid worden. Ook zullen er mensen uit het oosten en westen en uit het noorden en zuiden komen, en ze zullen aan tafel gaan in Gods Koninkrijk. Er zijn laatsten die de eersten zullen zijn, en er zijn eersten die de laatsten zullen zijn.”

Jezus’ gebruik van de uitdrukking “daar zullen jullie jammeren en knarsetanden” wordt elders in de Schrift gebruikt in verband met het oordeel over de zonen van het Koninkrijk die als slechte slaven zullen worden geoordeeld. In Mattheüs 8:11-12 staat bijvoorbeeld geschreven: Maar ik zeg jullie dat velen uit het oosten en het westen zullen komen en met Abraham, Isaäk en Jakob aan tafel zullen gaan in het Koninkrijk van de hemel, terwijl de zonen van het Koninkrijk eruit gegooid zullen worden, de duisternis in. Daar zullen ze jammeren en knarsetanden.

In verband met de definitieve scheiding van de rechtvaardigen en de goddelozen in het Koninkrijk van God zei Jezus ook nog: Zo zal het ook gaan aan het einde van het tijdperk. De engelen zullen eropuit gaan en zullen de slechten scheiden van de rechtvaardigen en in de brandende oven werpen. Daar zullen ze jammeren en knarsetanden. (Mattheüs 13:49-50)

Jezus gaf daarnaast ook nog een illustratie waarin hij vertelde hoe een ongepast geklede huwelijksgast wordt verwijderd van het huwelijksfeest. Toen de koning naar de gasten kwam kijken, viel hem iemand op die geen bruiloftskleding aanhad. Hij zei tegen hem: “Vriend, hoe ben je hier zonder bruiloftskleding binnengekomen?” De man wist niet wat hij moest zeggen. De koning zei tegen zijn dienaren: “Bind zijn handen en voeten vast en gooi hem eruit, de duisternis in. Daar zal hij jammeren en knarsetanden.” (Mattheüs 22:11-13)

Verre van de leer van het Wachttorengenootschap, namelijk dat de getrouwe slaaf op dit moment al de beproeving zou hebben doorstaan en op dit moment al gezegend zou zijn met zijn beloning, laten de vele illustraties van Jezus zien dat sommige van de uitgenodigde gasten – de gezalfden – onwaardig zullen blijken te zijn tijdens het laatste oordeel. Zij zullen vervolgens dan ook uit Gods Koninkrijk worden verwijderd. En wat betreft degenen die uiteindelijk zullen worden goedgekeurd: Er zijn laatsten die de eersten zullen zijn, en er zijn eersten die de laatsten zullen zijn. (Lukas 13:30)

BENJAMIN’S VIJFVOUDIGE PORTIE

Het langlopende Genesis-drama van Jozef en zijn broers biedt een interessant patroon dat lijkt te harmoniëren met het oordeel van de eersten die de laatsten zullen worden en de laatsten die de eersten zullen worden. De 12 apostelen van Jezus zijn duidelijk gemodelleerd naar de 12 zonen van Jakob. Het verband tussen het geestelijke Israël en het vleselijke Israël blijkt dus ook vanzelfsprekend duidelijk.

In het verhaal van Jozef bleek, hoewel Jozef de een-na-jongste zoon van Jakob was, dat vanwege het feit dat hij op wonderbaarlijke wijze de virtuele soeverein werd van de eerste wereldmacht, dat dit typeert hoe uiteindelijk alle koninkrijken van de wereld aan Jezus gegeven zullen worden. Het feit dat Jozefs jaloerse broers hem als een slaaf verkochten en hij ook nog eens ten onrechte gevangen werd gezet vanwege de harteloosheid van zijn eigen broers, symboliseert dit hoe Jezus met zijn leven moest betalen voor zijn broeders en mede-erfgenamen in het Koninkrijk. En net als Christus bereidde Jozef in het Genesis-drama een plaats van redding voor zijn broers. Of zoals Jozef dit zelf verwoordde: Maar God heeft me voor jullie uit gestuurd om jullie voortbestaan op aarde veilig te stellen.” (Genesis 45:7)

De hongersnood die Egypte trof, evenals Kanaän waar Jakob en zijn zonen woonden, beeldt de verdrukking en de ontberingen uit die nog over de huidige wereld zullen moeten komen – als een inleiding op de openbaring van Jezus Christus. In het drama reizen de 10 broers af naar Egypte om voedsel van de farao te kopen. Buiten hun medeweten om, is Jozef nu het hoofd van de voedseladministratie van de gehele natie.

Het feit dat Jozef zijn broers bediende, ook al herkenden ze hem niet, symboliseert hoe Jezus onverwachts (als een dief in de nacht) “naast” (parousia) zijn trouwe slaven zal verschijnen om hen te bedienen tijdens het besluit.

Vanaf dit moment begint het dan ook echt heel erg interessant te worden. Nadat hij zijn broers had bevolen om Benjamin te gaan halen en hem naar Egypte te brengen, die in deze periode trouwens ook de jongste van de familie was – als het ware de laatste – bereidde Jozef een feestmaal voor de elf. Het is dan ook niet toevallig dat dit ook precies is wat Jezus belooft te doen zodra zijn parousia begint. Lukas 12:37 zegt: Gelukkig zijn de slaven die op de uitkijk staan als de meester komt! Ik verzeker jullie: hij zal zich omkleden, hen aan tafel uitnodigen en bij hen komen om hen te bedienen.

Terwijl de elf broers bij elkaar kwamen voor het feestmaal, gingen ze zitten volgens hun rangorde, met de oudste aan het hoofd van de tafel, tot aan de jonge Benjamin die aan het verste uiteinde zat. Echter, tot de grote verbazing van de oudere broers bleek dat toen Jozef hen bediende, hij ook het protocol verbrak door Benjamin vijf keer grotere porties te geven als zijn oudere broers. Het verslag in het 43ste hoofdstuk van Genesis luidt: De broers kregen een plaats tegenover hem op volgorde van leeftijd: van de oudste, volgens zijn eerstgeboorterecht, tot de jongste. En de broers keken elkaar steeds vol verbazing aan. Hij liet telkens porties van zijn tafel naar die van hen brengen, maar Benjamins portie maakte hij vijf keer zo groot als die van de anderen. Zo bleven ze tijdens het feestmaal eten en drinken totdat ze genoeg hadden.

Na afloop openbaart Jozef zich aan zijn broers en verzekert hij hen van zijn liefde voor hen en treft voorzieningen voor hen om hun families voorgoed naar Egypte te laten verhuizen voor de duur van de hongersnood. Deze beschrijving vormt een illustratie van hoe Jezus al zijn geestelijke broeders bijeen zal verzamelen. Nadat Jezus hen zal hebben gelouterd, zal hij zichzelf aan hen gaan openbaren in al zijn glorie om hen vervolgens mee te nemen naar zijn hemelse woonplaats.

Het punt is dat, wat betreft de eersten die de laatsten worden en de laatsten die de eersten worden, dat Benjamin de jonge, pas gezalfde hedendaagse zonen van God symboliseert, en wellicht ook nog de gezalfden van morgen – de arbeider van het elfde uur uit de gelijkenis van Jezus.

Bij de aanvang van de daadwerkelijke authentieke parousia zal Jehovah’s zegen in vijfvoudige mate rusten op de Benjaminklasse. Hoewel dit op het huidige moment nog niet te voorzien is, zouden we mogen verwachten dat de arbeiders van het 11de uur de verlichtende geest zullen ontvangen, waardoor ze zo helder zullen gaan schijnen als de zon in het Koninkrijk, en misschien zelfs nog wel eerder dan degenen die op dit moment al de steunpilaren lijken te zijn.

De oudere gezalfden zullen verbaasd blijken te zijn, net zoals de oudere broers van Benjamin dat waren; maar ze zullen dan ook tegelijkertijd Jehovah’s zegen op „Benjamin” moeten erkennen — net zoals Jozef Benjamin specifiek zegende in Genesis 43:29. Toen hij opkeek en zijn broer Benjamin zag, de zoon van zijn moeder, vroeg hij: ‘Is dit jullie jongste broer, over wie jullie me hebben verteld?’ Vervolgens zei hij: ‘Mag God je zegenen, jongen.

Net zoals Jozefs vijfvoudige zegen op de jongste broer bedoeld was als een berisping van de oudere broers voor hun harteloosheid en hun jaloezie toen zij hem eerder nog als slaaf verkochten, zo is het ook de bedoeling van Christus om sommigen van de eersten als laatsten te maken en sommigen van de laatsten eerste te maken, met de intentie om de zonen van het Koninkrijk die dan zullen leven tot nederigheid te dwingen en om hen tegelijkertijd met elkaar te verenigen.

Paulus verwees naar alle gezalfde gelovigen als zijnde een gezamenlijk menselijk lichaam en illustreerde prachtig hoe de zwakste leden van het lichaam de meeste eer van Jehovah zullen ontvangen. In 1 Korintiërs 12:19-26 schreef Paulus: Als ze allemaal hetzelfde lichaamsdeel waren, waar zou dan het lichaam zijn? Er zijn veel lichaamsdelen, en toch is er maar één lichaam. Het oog kan niet tegen de hand zeggen: ‘Ik heb je niet nodig.’ En het hoofd kan niet tegen de voeten zeggen: ‘Ik heb jullie niet nodig.’ Integendeel, de lichaamsdelen die zwakker lijken, zijn noodzakelijk. En de lichaamsdelen die we minder eervol vinden, geven we meer eer. Zo worden onze onaantrekkelijke delen met meer waardigheid behandeld, terwijl onze aantrekkelijke lichaamsdelen dat niet nodig hebben. God heeft het lichaam zo samengesteld dat het deel dat het nodig heeft meer eer krijgt, zodat er geen verdeeldheid in het lichaam zou zijn, maar de lichaamsdelen wederzijdse zorg voor elkaar zouden hebben. Als één lichaamsdeel lijdt, lijden alle andere delen mee. Of als één lichaamsdeel wordt geëerd, delen alle andere in de vreugde.”  

Uiteindelijk gaat alle eer naar Jehovah, wiens wil het is dat degenen die het eerst zijn geëerd, de laatsten zullen zijn die eer zullen ontvangen tijdens de komst van Christus; wanneer hij “meer eer geeft aan het deel dat het nodig heeft” door de laatsten eersten te maken en de eersten laatsten te maken.