Opmerking van de vertaler: Dit artikel betreft het vervolg op de eerdere reeks artikelen die in het teken staan van het boek Jeremia.


Het 23ste hoofdstuk van Jeremia stelde feitelijk vast dat de aanklachten tegen de onberekenbare herders eigenlijk bestemd zijn voor het laatste deel van de dagen. Dat betekent ook dat de zogenoemde nalatige herders in werkelijkheid aangestelde christelijke opzieners zijn.

In het 24ste hoofdstuk zorgt Jehovah ervoor dat Jeremia voor de tempel twee manden met vijgen krijgt te zien. Eén van deze fruitmanden was goed. De andere mand zat daarentegen vol met oneetbare vijgen. Wat was dan de betekenis van deze illustratie? Jehovah verklaarde het door middel van de volgende woorden: Zoals deze goede vijgen, zo zal ik de ballingen van Juda, die ik uit deze plaats heb weggestuurd naar het land van de Chaldeeën, goedgezind zijn. Ik houd ze in het oog voor hun bestwil en ik zal ze naar dit land laten terugkomen. Ik zal ze opbouwen en niet neerhalen, ik zal ze planten en niet uitrukken. En ik zal ze een hart geven dat mij kent, dat weet dat ik Jehovah ben. Ze zullen mijn volk worden en ik zal hun God worden, want ze zullen met heel hun hart bij me terugkomen. (Jeremia 24:5-7)

Sommige van die ballingen zijn ons goed bekend. Ezechiël was daar één van. Dat gold ook voor Daniël en zijn drie metgezellen. En dan waren er ook nog Haggaï en Zacharia, Mordechai en Esther, de koningin van Perzië.

God bracht de ballingen inderdaad terug naar hun vaderland en bouwde ze op. Maar in welke zin werden ze dan Gods volk? Waren ze dan niet al lang Gods volk voordat ze in ballingschap werden weggestuurd? En in welke zin kregen de gerepatrieerde Joden dan een nieuw hart? Heeft de meerderheid van de gerepatrieerde Joodse natie Jezus dan niet afgewezen en hebben ze dan niet geweigerd om te erkennen dat hij de beloofde Messias was? Dezelfde oude ongelovige harten.

Aangezien in het vorige hoofdstuk van Jeremia al duidelijk werd vastgesteld dat de profetie van toepassing is op het laatste deel van de dagen, moet de illustratie van de goede en slechte vijgen ook in diezelfde context worden begrepen. Sprak Jezus dan niet veel gelijkenissen uit die ook precies hetzelfde illustreerden? Jezus sprak namelijk over de tarwe en het onkruid; evenals over de goede en de slechte vissen. Twee vrouwen en twee mannen naast elkaar waarbij de ene wordt meegenomen en de ander wordt achtergelaten. Jezus sprak over een getrouwe en beleidvolle slaaf en ook over een slechte slaaf. Hij sprak over wijze maagden en over dwaze maagden, over schapen en over bokken. Het is dan ook evident dat Jezus dus voortborduurde op de illustratie van zijn Vader aan Jeremia.

De uitdrukking “Ze zullen mijn volk worden en ik zal hun God worden” komt ook elders in de profetie voor. Met name in het 21ste hoofdstuk van Openbaring, waar Jehovah het volgende verklaart over de overlevenden van Armageddon: ‘Kijk! De tent van God is bij de mensen en hij zal bij hen wonen. Ze zullen zijn volk zijn en God zelf zal bij hen zijn. (Openbaring 21:3)

Maar ook de profetie van Ezechiël, die zelfs door het Wachttorengenootschap wordt erkend, is van toepassing op het laatste deel van de dagen. Ik zal jullie een nieuw hart geven en een nieuwe geest in jullie leggen. Ik zal het hart van steen uit jullie lichaam verwijderen en jullie een hart van vlees geven. Ik zal mijn geest in jullie leggen en ik zal zorgen dat jullie mijn voorschriften naleven, en jullie zullen je houden aan mijn rechterlijke beslissingen. Dan zullen jullie wonen in het land dat ik aan je voorouders heb gegeven, en jullie zullen mijn volk zijn en ik zal jullie God zijn.” (Ezechiël 36:26-28)

In de eerste plaats is de symboliek van het ontvangen van een nieuw hart van toepassing op degenen die tot het Koninkrijk zijn geroepen, maar die op het moment van hun inspectie niet beschikken over de vereiste en benodigde kwaliteiten; vandaar ook dat er eerst nog een grondige zuivering of loutering nodig zal zijn. Een zuivering door vuur welteverstaan! Op dat moment zal aan hun een nieuw hart worden gegeven.

Maar hoe zit het dan met de mand met slechte vijgen? Het feit dat beide manden met vijgen voor de tempel stonden, symboliseert dat zowel de goede als de slechte afkomstig zijn van dezelfde groep mensen – van de Joden – en nog specifieker: van hetzelfde religieuze systeem. Maar nogmaals, aangezien de illustratie in het verlengde van toepassing is op het laatste deel van de dagen, vertegenwoordigt het diegenen die behoren tot de zogenaamde tempelklasse — dat wil zeggen, gezalfde christenen. Over hen zei Jezus het volgende: Er zullen dan twee mannen op het veld zijn. De een zal worden meegenomen en de ander achtergelaten. Twee vrouwen zullen samen graan malen. De een zal worden meegenomen en de ander achtergelaten. Blijf dus waakzaam, want jullie weten niet op welke dag jullie Heer komt. (Mattheüs 24:40-42)

Terugkerend naar het 24ste hoofdstuk van Jeremia: Maar over de slechte vijgen, die zo slecht zijn dat ze niet te eten zijn, zegt Jehovah: ‘Zo zal ik koning Zedeki̱a van Juda bezien, samen met zijn leiders, het overblijfsel van Jeruzalem dat in dit land is overgebleven en degenen die in Egypte wonen. Ik zal zo veel ellende over ze brengen dat ze een schrikbeeld worden voor alle koninkrijken op aarde, een schande, een spreekwoord, een mikpunt van spot en een vloek in alle plaatsen waarheen ik ze zal verdrijven. En ik zal het zwaard, de hongersnood en de epidemie op ze af sturen, totdat ze verdwenen zijn uit het land dat ik hun en hun voorouders heb gegeven.” (Jeremia 24:8-10)

Toen het christendom begon, verrichtte Jehovah talloze wonderen door bemiddeling van Jezus en door bemiddeling van de apostelen van Jezus. Eén wonder dat door Petrus werd verricht, was gruwelijk. Petrus had de leiding over de executie van een pas gezalfde man en vrouw, genaamd Ananias en Saffira. Volgens Petrus hadden ze het aan Satan de Duivel toegestaan om hen ertoe aan te zetten om de heilige geest te bedriegen. En God strafte hen daarom ook onmiddellijk met de dood.

De gemeente was toen met stomheid geslagen en ze werden allemaal overmand door angst. Afgezien van de executie van Herodes is het de enige keer geweest in de christelijke jaartelling dat God rechtstreeks iemand ter dood had bracht – en daar kwam ook nog eens bij dat het toen ging om gezalfde christenen!

Het was zeker een krachtig voorteken. Het toonde niet alleen aan dat God Zijn koninkrijk van Israël had overgedragen aan de volgelingen van Christus, maar daarnaast toonde het ook nog aan dat alle christenen voor de onzichtbare oordeelstroon staan. Bovendien was het een teken van het feit dat Jehovah uiteindelijk zijn plek inneemt om te gaan oordelen over al degenen die hij heeft geroepen wanneer het Koninkrijk komt. En het oordeel begint zoals we weten bij het huis van God. Dat zal dan ook bovenaan de agenda staan op het moment dat Jezus terugkomt.

De slechte vijgen vertegenwoordigen degenen die zullen worden afgewezen en buitengesloten zullen worden van het Koninkrijk, waar ze zullen gaan huilen en knarsetanden in de duisternis die zal neerdalen op Satans gedoemde wereld die dan ten onder zal gaan.

Het feit dat Jehovah door middel van het zwaard, de hongersnood en epidemieën in het oordeel trad met de joden, betreft ook zeker geen onbelangrijk detail. Die opeenvolging van rampen wordt vaker in Jeremia en Ezechiël aangehaald. Het betreft namelijk dezelfde volgorde van gebeurtenissen waarvan Jezus had gezegd dat die het begin zouden markeren van het besluit en van zijn parousia (Tweede Komst). En uiteraard volgt het openen van de zegels van de boekrol in Openbaring ook nog dezelfde volgorde.

De mand met rotte vijgen symboliseert de valse leraren van wie Judas het volgende zei: Deze mensen, die aanwezig zijn op jullie liefdemaaltijden, zijn onder water verborgen rotsen, herders die schaamteloos alleen voor zichzelf zorgen. Waterloze wolken zijn het die door de wind heen en weer gedreven worden, bomen zonder vruchten in de late herfst, die tweemaal zijn afgestorven en die ontworteld zijn, woeste golven van de zee die hun eigen schande opschuimen, sterren zonder vaste baan, waarvoor de diepste duisternis voor eeuwig is weggelegd. (Judas 1:12-13)