Opmerking van de Nederlandse vertaler: Dit oorspronkelijke artikel werd in het Engels gepubliceerd op 29 mei 2019. Dit artikel betreft deel 7 uit de reeks artikelen die in het teken staan van het profetische Bijbelboek Ezechiël.
Vanaf het allereerste begin waren de leidende mannen van Israël al vatbaar voor afgoderij. Het was de broeder van Mozes, Aäron, die een gouden kalf maakte voor het kamp om deze te aanbidden terwijl zijn broer tegelijkertijd op de berg stond om de Tien Geboden in ontvangst te nemen.
Kort nadat Israël zich in het beloofde land had gevestigd, begonnen ze ook nog de Baäls te aanbidden. Keer op keer zou God hen tuchtigen. Elke keer bleek dat nadat het volk zich had bekeerd van hun schandalige gedrag, dat de volgende generatie weer opnieuw afdwaalde door zich wederom te bezigen met walgelijke afgoderij. Het toppunt hiervan manifesteerde zich door middel van de persoon die bekend stond als de meest wijze man uit zijn tijd, Salomo. Deze tweede koning van Israël negeerde Jehovah’s gebod om geen buitenlandse vrouwen voor zichzelf te nemen om daarmee nageslacht te verwekken. Hoewel hij een prachtige tempel had laten bouwen en deze opdroeg aan Jehovah, bleek na verloop van tijd dat zijn vele honderden heidense vrouwen ervoor hadden gezorgd dat zijn hart steeds verder van God werd verwijderd. Daarop begon Salomo tempels te bouwen voor de demonische goden die zijn vrouwen aanbaden.
De meeste koningen van Israël en Juda volgden het slechte voorbeeld van Salomo. Het klopt dat er onder hen enkele hervormers waren geweest, maar zodra deze personen het toneel verlieten, stak de demonenaanbidding weer als onkruid de kop op. In de tijd van de profeten had Jehovah besloten om voor eens en voor altijd af te rekenen met afgoderij.
Het is opmerkelijk dat demonenaanbidding vroeger alomtegenwoordig was. Er bestonden zogenaamde offerhoogten en heilige pilaren die overduidelijk voor iedereen zichtbaar waren. Uiteraard hielden de koningen van Israël ook nog twee gouden kalveren in stand die de Israëlieten moesten aanbidden – zoals werd gezegd: voor hun eigen gemak, zodat ze niet helemaal naar Jeruzalem hoefden te reizen om Jehovah daar te aanbidden. Echter bleek dat zo’n 400 jaar nadat Salomo de tempel aan Jehovah had opgedragen, ook deze werd verontreinigd met demonisme.
Toen Ezechiël een visioen over de tempel kreeg, zag hij om te beginnen het symbool van jaloezie bij de ingang staan. Het symbool – wat het ook was – was zichtbaar voor een ieder die naar de tempel kwam om aanbidding te verrichten. Wat Ezechiël daarna vervolgens zag, was echter niet zo vanzelfsprekend. Ezechiël kreeg een gat te zien die in de muur zat van de tempel. Jehovah gebood hem daarop om door de muur heen te boren, teneinde het gat schijnbaar groter te maken zodat het groot genoeg was om door naar binnen te kunnen. Daar, in de duisternis, stonden in het geheim 70 oudsten van het volk die een verscheidenheid aan afbeeldingen van beesten aan het verheerlijken waren die op de muur waren gegraveerd, evenals verschillende afgodsbeelden en walgelijke dingen. Ze hielden wierook en wierookvaten vast waardoor een geparfumeerde wolk het heiligdom vulde. De wierook vormde een offer van aanbidding voor de demonen die werden vertegenwoordigd door de snijwerken en afgodsbeelden.
Jehovah, die in staat is om de duisterste plekken en de diepste diepten van onze geesten en harten te lezen, zei tegen Ezechiël dat de verafgodende oudsten de volgende woorden uitspraken: “Jehovah heeft het land verlaten en Jehovah ziet het niet.” (Ezechiël 9:9b)
Het is dus niet zo dat de 70 oudsten niet in Jehovah God geloofden. Dat deden ze blijkbaar wel. Ze gebruikten zelfs zijn persoonlijke naam. Ze waren daarentegen echter in de veronderstelling dat Jehovah het niet erg vond en dat het Hem niets deed. Ze geloofden niet langer dat Jehovah nog in het land aanwezig was. Immers, zo’n 150 jaar voordat Jehovah de 10 stammen van het land had laten verwijderen, werd de bovenlaag van de Joodse samenleving gevangengenomen naar Babylon. Dat was ook de situatie waarin Ezechiël zich destijds bevond.
De profetie van Zefanja beschreef daarnaast ook nog een soortgelijke goddeloze houding. Daarom zei Jehovah ook nog het volgende: “In die tijd zal ik Jeruzalem grondig doorzoeken met lampen en roep ik de onverschilligen ter verantwoording, die bij zichzelf zeggen: “Jehovah zal geen goed doen en hij zal geen kwaad doen.” (Zefanja 1:12)
Jehovah’s Getuigen erkennen ook dat de profetie van Zefanja een visioen over de toekomst betreft, waarin God de hele aarde zal oordelen. Dat is ook de periode wanneer er een transformatie zal plaatsvinden naar een zuivere taal. Als dat waar blijkt te zijn, dan zijn de onverschillige en zelfingenomen personen in Jeruzalem, die veronderstellen dat God niets goeds of niets kwaads zal doen, dus degenen die zichzelf verborgen houden binnen in de gemeente van Christus. Jeruzalem symboliseert namelijk de gemeente van Christus. Daarom zal Jehovah ook een grondig zoekwerk verrichten, als het ware door middel van een lamp, om hen zo op te kunnen sporen en om hen daarna te vernietigen. Daar blijft het niet alleen bij. Net als de 70 oudsten, betreffen deze zelfingenomen onverschillige mannen ook diegenen die het platform beklimmen om offers te brengen en die tevens zijn gekleed in ambtelijke kledij. Ook voorspellen de profetieën van Ezechiël en Zefanja beide dat op het moment wanneer het oordeel komt, er geen enkele hoeveelheid zilver, goud of welke andere vorm van rijkdom dan ook van enige waarde voor hen zal blijken te zijn.
In het christelijke tijdperk woont God niet langer meer symbolisch in een letterlijke tempel van steen en cement. Christenen vervullen hun godsdienstplicht in waarheid en in geest. De werkelijke tempel is namelijk geestelijk. Net zoals het geval was in de tempel van Salomo, is ook het geestelijke heiligdom doordrenkt met demonenaanbidders. Echter gebeurt het nu niet vol in het zicht zoals vroeger het geval was. Tegenwoordig gebeurt het namelijk in het geheim – alsof het plaatsvindt in de duisternis. De apostel Paulus was zich in zijn tijd ook zeer bewust van dit fenomeen. In het elfde hoofdstuk van zijn tweede brief aan de Korinthiërs uitte de apostel zijn bezorgdheid dat sommigen in de gemeente door Satan zouden kunnen worden verleid, net zoals de slang destijds ook Eva verleidde. Paulus legde vervolgens een geestelijk gevaar bloot dat zich in hun midden bevond in de vorm van degenen die hij de “superapostelen” noemde, over wie Paulus openbaarde dat ze zich verschuilden achter een vermomming terwijl ze zich tegelijkertijd richting de buitenwereld voordeden als dienaren van rechtvaardigheid. Ze waren bij machte om dit te doen omdat Satan zichzelf ook op verraderlijke wijze blijft veranderen in een engel des lichts.
Houd daarbij ook in gedachten dat het deze zelfde gezalfde Korinthiërs waren over wie de apostel zei: “Weten jullie niet dat jullie zelf Gods tempel zijn en dat de geest van God in jullie woont? Als iemand de tempel van God vernietigt, zal God hem vernietigen. Want de tempel van God is heilig, en jullie zijn die tempel.“ (1 Kor. 3: 16-17)
Denk hier eens dieper over na. Binnen in Gods tempel waren mannen aanwezig die regelrechte bedriegers waren. Ze deden alsof. Ze waren dus helemaal geen zonen van God, maar ze waren van hun vader, de Duivel. Ze deden de wil van hun slechte vader door hun leven lang te doen alsof ze dienaren van rechtvaardigheid waren binnen in de gemeente van Christus. En daarnaast waren de Korinthiërs zich hier ook helemaal niet van bewust dat deze handlangers van Satan de leiding over hen hadden. Ze bezagen hen alsof het de apostelen van Christus zelf waren. De geïnspireerde apostel Paulus ontmaskerde hen keihard als de geheime agenten en dienaren van Satan. En het verslag van deze gebeurtenis is daarnaast ook nog eens voor ons bewaard gebleven.
Het doel van de Tweede Komst van Christus is om af te rekenen met Satans wereld en zijn aanbidders en om er uiteindelijk voor te zorgen dat ook Satan zelf zal worden vernietigd. Echter weten we dat het oordeel eerst zal beginnen bij het huis van God – bij de gemeente van Christus. Daarom gaf Jezus ons ook een reeks illustraties, te beginnen met een vraag: “Wie is echt de getrouwe en beleidvolle slaaf …” Er blijkt duidelijk dat Jezus deze zin in vragende vorm stelde, omdat niemand in staat is om deze vraag te kunnen beantwoorden totdat het moment aanbreekt waarop de meester zijn licht zal werpen op de activiteiten van de dienaren in zijn huis, op het moment dat hij als een dief in de nacht bij zijn eigen huis zal arriveren.
Christus was zich zeer goed bewust van de lange geschiedenis van Satans bedrieglijke operaties die al in vroege tijden gericht waren tegen de aanbidding van Jehovah en hij was zich ook volledig bewust van de neiging van mensen om een gebrek aan geloof aan de dag te leggen. Christus liet namelijk weten waarom hij deze vraag stelde toen hij verder verklaarde: “Maar stel dat de slaaf slecht is en bij zichzelf zegt: “Mijn meester komt voorlopig niet”, en hij begint zijn medeslaven te slaan en gaat met dronkaards eten en drinken. Dan komt de meester van die slaaf op een dag waarop hij het niet verwacht en op een uur dat hij niet weet, en hij zal hem heel zwaar straffen en hem hetzelfde lot laten ondergaan als de huichelaars. Daar zal hij jammeren en knarsetanden.“ (Matt 24:48-51)
De houding van de slechte slaaf is vergelijkbaar met die van de 70 leidende oudsten en de priesters van Zefanja. Ze rechtvaardigen allemaal hun ontrouw door op de een of andere manier de schuld bij God te leggen. Of God zou blind zijn, of hij zou het gebouw hebben verlaten, of hij zou zijn vertrokken en stelt zijn terugkeer uit. Zo zien we dus ook dat de 70 ouderlingen, die wierook offeren aan de demonen, de goddeloze mannen uitbeelden die zich binnen in de christelijke tempel bevinden – ook wel Gods huis genoemd. De 70 lijken erg veel op de vertegenwoordigers van Satan die destijds de leiding hadden over de gemeente in Korinthe. Had dezelfde apostel Paulus dan ook niet voorzegd dat er een mens van wetteloosheid in de tempel van God zal gaan zitten die zal beweren een god te zijn totdat de manifestatie van Jezus Christus er uiteindelijk voor zal gaan zorgen dat hij zal worden vernietigd?
Aangezien er op dit moment nog een slechte slaaf aanwezig is die nog steeds moet worden ontmaskerd, symboliseren de zeventig oudsten of ouderlingen vooral degenen die nu op dit moment de leiding nemen als de moderne superapostelen, maar die op een bepaald moment in de nabije toekomst alsnog zullen worden ontmaskerd als zijnde kwaadaardige handlangers van de Duivel, zodra Jezus hen samen met de huichelaars zal verbannen naar hun bestemde plaats.
Bestaat er ook een moderne tegenhanger van datgene wat Ezechiël in zijn visioen zag toen hij in de verduisterde binnenkamer tuurde en allerlei afbeeldingen zag van kruipende dieren, afschuwelijke beesten en alle walgelijke afgoden van het huis van Israël. Ze waren overal rondom in de muur gegrift.”? (Ezechiel 8:10)
Gedurende vele decennia heeft het Wachttorengenootschap de organisatie van de Verenigde Naties geïdentificeerd als het scharlakengekleurde wilde beest uit Openbaring en als het walgelijke ding waarvan Jezus had voorzegd dat het zou staan waar het niet hoort te staan. Het Wachttorengenootschap heeft de geestelijkheid van de christenheid altijd aan de schandpaal genageld omdat ze de Volkenbond en de VN verafgoden als de politieke uiting van Gods Koninkrijk op aarde. Het Wachttorengenootschap heeft zelfs verklaard dat wereldse mensen op dit moment al het 666 merkteken zouden hebben ontvangen omdat zij op enig moment dit walgelijke politieke beest zouden hebben aanbeden. We zouden het erover eens moeten zijn dat het aanbidden van een symbolisch beest in Gods ogen net zo afgodisch en walgelijk is als het offeren van wierook aan een afbeelding van kruipende dieren en afschuwelijke beesten op een muur.
De helft van de lid-staten van de Verenigde Naties belijdt niet eens christelijk te zijn, maar in deze politieke organisatie zijn natiën van de christenheid met niet-christelijke of heidense natiën verenigd. De organisatie der Verenigde Naties is een deel van deze wereld en een „vriend van de wereld” en bijgevolg is ze een „vijand van God”. Degenen die deze organisatie verafgoden, schrijven er Messiaanse verwachtingen aan toe en door de christenheid wordt ze als een vervangingsmiddel voor het opgerichte Messiaanse koninkrijk Gods aanvaard. Hoe walgelijk!
Gezien het standpunt van het Wachttorengenootschap, namelijk dat de VN een walgelijke afgod is, was het des te schokkender toen in 2001 het feit aan het licht kwam dat het Wachttorengenootschap zich al 10 jaar lang in een geheim partnerschap met de Verenigde Naties bevond. De voorwaarden van dat partnerschap vereisten van het Wachttorengenootschap dat zij een deel van hun middelen moesten inzetten om daarmee het grote publiek te bereiken om zodoende positieve informatie te verspreiden over de Verenigde Naties en daarnaast ook over de activiteiten van de overvloed aan agentschappen die bij de VN waren aangesloten. Jehovah’s Getuigen hadden er geen flauw benul van dat de tijdschriften ‘de Wachttoren en Ontwaakt!’, waarvan er van hen werd verwacht dat ze die in het veld moesten verspreidden, waren doordrenkt met artikelen die met opzet zo waren geschreven dat deze zouden voldoen aan de verplichting van de organisatie om positieve propaganda te verspreiden over de VN. (Het heeft verder ook geen zin om in dit beknopte artikel tot in detail te gaan beschrijven hoever het Besturende Lichaam hierin is gegaan, omdat dit allemaal reeds uitvoerig staat gedocumenteerd in het boek ‘Jehovah Zelf is Koning Geworden’.)
Aangezien de Wachttoren en Ontwaakt! tijdschriften gewijd zijn aan de aankondiging van Jehovah’s Koninkrijk en aangezien Bethel zichzelf beschouwt als Jehovah’s speciale eigendom (het enige ware hoofdkwartier van zijn aardse organisatie), vormt elke afwijking van hun missie om Christus te dienen evenals ieder ongepast gebruik van de heilige middelen die uitsluitend bedoeld zijn voor Gods heilige dienst, een ernstige overtreding en zonde – een rebellie…ja… zelfs een daad van afvalligheid.
Gezien het feit dat de leidende mannen van het Wachttorengenootschap in het geheim, allen die tussen 1992 en 2001 dienaren waren van Jehovah, ertoe hebben aangezet om als afgezanten te dienen van de instelling die zij zelf beschouwen als een afschuwelijk beest en een walgelijke afgod, was het in de ogen van Jehovah God net alsof ze wierook aan het offeren waren om Jehovah daarmee te krenken.
Hoe beledigend moet het daarom wel niet zijn geweest, wanneer men vanuit de hemel heeft moeten constateren dat het leiderschap van het Wachttorengenootschap daarnaast ook nog schaamteloos staat te verkondigen dat ze de enige ware plaats zijn waar zuivere aanbidding wordt verricht. Het is alsof ze de tak van het reukwerk onder Gods neus douwen door middel van hun vrome opschepperij en dat ze tegelijkertijd beweren dat ze aan God de beste en zoetst ruikende wierook van zuivere aanbidding offeren. Het kan daarom ook niet anders dan dat Jehovah de stank van hun schaamteloze huichelarij keihard afwijst.
Maar het blijft niet slechts bij de afgoderij van deze 70 mannen. God ging namelijk verder door ook nog het volgende tegen Ezechiël te zeggen: “Je zult zien dat ze walgelijke dingen doen die nog veel erger zijn. Hij bracht me naar de ingang van de noordelijke poort van het huis van Jehovah. Daar zag ik vrouwen zitten die treurden om de god Ta̱mmuz.“ (Ezechiël 8:13-14)
Wordt vervolgd…
Leave A Comment