Dagtekst woensdag 7 april

Iedereen die toegewijd aan God en als volgeling van Christus Jezus wil leven, zal vervolgd worden. —  2 Tim. 3:12.

In 2018 woonden ruim 223.000 verkondigers van het goede nieuws in landen waar ons werk was  verboden of aan strenge beperkingen onderworpen was. Dat is geen verrassing. Ware christenen verwachten dat ze worden vervolgd. Overheden kunnen plotseling en zonder waarschuwing de aanbidding van onze liefdevolle God, Jehovah, verbieden, waar we ook wonen. Als onze aanbidding door de overheid wordt verboden, zouden we kunnen denken dat we Gods zegen niet meer hebben. Maar vervolging betekent niet dat Jehovah ontevreden over ons is. Neem het voorbeeld van Paulus. Hij had duidelijk Gods goedkeuring. Hij kreeg het voorrecht 14 van de brieven in de christelijke Griekse Geschriften te schrijven en was een apostel voor de heidenen. Toch kreeg hij te maken met heftige vervolging (2 Kor. 11:23-27). Paulus’ ervaring leert ons dat Jehovah toelaat dat zijn trouwe aanbidders worden vervolgd. w19.07 8 ˚1, 3

Het Wachttorengenootschap zou in de bovenstaande verklaring een kleine correctie moeten aanbrengen. Als de schrijvers van Bethel iets bescheidener en waarheidsgetrouwer waren geweest, dan zouden ze zoiets hebben gezegd als: “Maar bedenk dat vervolging niet noodzakelijkerwijs betekent dat Jehovah ontevreden over ons is.” In plaats daarvan impliceert de bovenstaande verklaring uit de dagtekst van het Wachttorengenootschap dat Jehovah onmogelijk ongelukkig of ontevreden over hen zou kunnen zijn. Dat is op z’n minst wel erg aanmatigend te noemen.

Neem nu bijvoorbeeld eens de situatie in Rusland. Na het uiteenvallen van de voormalige Sovjet-Unie kwamen Jehovah’s Getuigen tevoorschijn uit het ondergrondse en kregen al snel publieke bekendheid en daarnaast lieten ook velen zich door hen bekeren. Het Wachttorengenootschap bouwde zelfs een groot bijkantoor in de stad Sint-Petersburg. Maar helaas bleek dat de vrijheid van godsdienst maar van korte duur was. Onder invloed van de Russisch-orthodoxe kerk begon de regering restricties op te leggen. Het begon allemaal toen de Russische autoriteiten de toegang tot JW.org hadden geblokkeerd voor het hele Russische internet-netwerk. Vervolgens werd het voor Jehovah’s Getuigen ook verboden om nog langer te prediken in Moskou. Ten slotte werd een algeheel verbod opgelegd op alle activiteiten van de Wachttoren-organisatie waarop vele Russische Jehovah’s Getuigen het land begonnen te ontvluchten. Daarnaast werden ook vele Jehovah’s Getuigen gevangengezet.

Vanuit het standpunt van de mensenrechten valt het verbieden en het arresteren van vreedzame christenen zeker te scharen onder de noemer vervolging. Er is geen andere manier om het te bezien – althans, gezien vanuit een menselijk perspectief. Veel onpartijdige waarnemers hebben Rusland hiervoor ook scherp veroordeeld. Maar zouden we echter ook met absolute zekerheid kunnen stellen dat de situatie die zich in Rusland heeft ontwikkeld geen vorm van bestraffing betreft die afkomstig is van God? Daarmee wil ik niet impliceren dat individuele Jehovah’s Getuigen die ook toevallig in Rusland wonen, meer schuldig zijn tegenover God dan anderen. Helemaal niet. Maar om de zaken in het juiste perspectief te plaatsen wil ik u er wel aan herinneren dat toen het communistische Sovjet regime zo’n 30 jaar geleden instortte, de Jehovah’s Getuigen over de hele wereld zich terecht verheugden over deze verandering van de omstandigheden en beschouwden dit als een zegen van God. Christenen hadden namelijk enorm geleden in landen achter het zogenaamde IJzeren Gordijn. Het bevrijd worden van onderdrukking en vervolging was ook daadwerkelijk een geweldige zegen.

Aangezien Jezus Christus de Heer der heren en de Koning der koningen is, is hij dus ook de ultieme heerser – zelfs al voordat hij aan de macht komt in het Koninkrijk van God. Wanneer we weten dat dit waar is dan had de liquidatie van het Wachttorengenootschap in de Russische Federatie niet kunnen gebeuren indien Christus dit niet had toegelaten. De vraag die we hier dienen te stellen is dus deze: “Waarom zou de hemel zo’n verbluffende tegenslag toestaan waarbij Jehovah’s Getuigen in Rusland zo vreselijk hebben moeten lijden?”

Als we zo stellig beweren dat we de oordelen van Jehovah kennen, dan is het hoogst ongepast om er over op te scheppen dat God de christenen nooit als collectief zou bestraffen. De Joden waren ook ooit Gods volk. Jehovah God zegende en beschermde hen. Ook strafte Hij hen op verschillende manieren nadat bleek dat ze ongetrouw waren geweest. En keer op keer bleek weer dat de leiders van het volk het meest aansprakelijk waren in de ogen van God. Overweeg nu eens Gods woorden die werden opgetekend in het boek Jeremia. Is Israël een dienaar of een slaaf die in het huis is geboren? Waarom is hij dan ten prooi gevallen aan plundering? Tegen hem brullen jonge leeuwen, ze hebben hun stem laten horen. Ze hebben zijn land in een schrikbeeld veranderd. Zijn steden zijn in brand gestoken, er zijn geen inwoners meer. De mensen van Nof en Ta̱chpanes plukken je kaal. Heb je dat niet aan jezelf te danken, doordat je Jehovah, je God, hebt verlaten terwijl hij je de weg wees?” (Jeremia 2: 14-17)

Israël was omringd door natiën die zich vijandig tegen hen opstelden, als brullende leeuwen. Nof en Tachpanes waren Egyptische steden die werden vergeleken met beesten die aan het hoofd van Israël knaagden terwijl andere hongerige beesten naderden vanuit de tegenovergestelde richting, alsof ze op de voet van Israël afkwamen. Jehovah God had deze vijandige natiën gemakkelijk kunnen verpletteren, zoals hij ooit deed toen Assyrië Juda binnenviel.

Echter was het deze keer anders. Jeremia maakte de mensen duidelijk dat Gods geduld was opgeraakt. De invasie van Egypte vanuit het zuiden vormde nog maar het begin. God had daarnaast Babylon opgedragen om vanuit het noorden binnen te dringen. Deze keer zou er dus geen sprake zijn van goddelijke interventie. Geen enkele engel zou komen om het leger van Nebukadnezar te doden. Jeruzalem, de stad waar Jehovah Zijn naam al die tijd had laten wonen, tezamen met de grote tempel die Salomo ooit had gebouwd, zou volledig worden verwoest en de inwoners van de ten ondergang gedoemde stad zouden ten onder gaan door het zwaard, hongersnood en ziekten.

Wanneer het Besturende Lichaam dus in de naam van Jehovah opschept over dat Babylon de Grote – het onrechtvaardige rijk van valse religie – geen enkele macht meer bezit om ware christenen te onderdrukken, is het beslist vanzelfsprekend dat God zich beledigd voelt. Zelfs nog nadat de Russisch-orthodoxe kerk erin is geslaagd om het Wachttorengenootschap in Rusland volledig plat te leggen, voelen de hooghartige opscheppers geen schaamte. Ze gaan gewoon door alsof er niets is gebeurd dat er voor zou hebben gezorgd dat hun profetische interpretatie en hun rechtschapenheid richting God in twijfel wordt getrokken. Ze maken zichzelf wijs dat Jehovah niet ziet en niet hoort. Het moge duidelijk zijn dat ze de boodschap dus niet hebben begrepen. Blijkbaar hebben ze geen vrees voor Jehovah. In dat opzicht lijken ze ook heel erg veel op de Joden, tot wie God het volgende zei: Maar dit volk heeft een eigenwijs en opstandig hart. Ze zijn afgeweken en zijn hun eigen weg gegaan. En ze zeggen niet bij zichzelf: ‘Laten we toch ontzag hebben voor Jehovah, onze God, degene die op de juiste tijd regen geeft, de herfstregen en de lenteregen, die ervoor zorgt dat we vaste weken voor de oogst hebben. (Jeremia 5: 23-24)

Worden Jehovah’s Getuigen nou vervolgd in Rusland, of heeft Jehovah het toegestaan dat de oogst aldaar verloren gaat? Zou het kunnen dat de kentering van Gods zegen iets te maken zou kunnen hebben met de duistere praktijken die zich afspelen in de achterkamertjes van het Wachttorengenootschap, hun hedgefondsen, de massale verkoop van Koninkrijkszalen en de vervolging van slachtoffers van kindermisbruik?

De koppige Joden gingen ervan uit, dat omdat Jehovah hen in het verleden had gezegend en beschermd, dat Hij dat voor altijd zou blijven doen. Omdat Jehovah’s tempel zich bevond in het hart van Jeruzalem, gingen de Joden ervan uit dat God verplicht zou zijn om de stad te blijven beschermen. Daarom gebood God Jeremia ook om in de poort van de tempel te gaan staan en om specifiek de Joden te waarschuwen die het huis van aanbidding binnengingen om niet op de tempel te vertrouwen alsof het een soort van beschermende talisman was: Dit zegt Jehovah van de legermachten, de God van Israël: ‘Verander je wegen en daden, dan mogen jullie van mij op deze plaats blijven wonen. Vertrouw niet op misleidende woorden en zeg niet: “Dit is de tempel van Jehovah, de tempel van Jehovah, de tempel van Jehovah! (Jeremia 7: 3-4)

Deze uiterst belangrijke les is voor Jehovah’s Getuigen schijnbaar verloren gegaan. Herinnert het bestuur van de Wachttoren-organisatie de kudde er niet voortdurend aan dat het Wachttorengenootschap Jehovah’s aardse, zichtbare organisatie is – wat impliceert alsof de organisatie iets is dat voor altijd zal blijven bestaan en wat tegen alles bestand is? In plaats van de situatie in Rusland ter harte te nemen, schept het Besturende Lichaam er nu over op dat ze zelfs nog een stap verder zijn gegaan dan wat de overheden hebben opgelegd met betrekking tot de corona pandemie. Ze zijn er erg trots op dat elke Koninkrijkszaal ter wereld is gesloten en dat geen enkele getuige meer de straat op mag. Het wereldwijde verkondigingswerk is op uiterst effectieve wijze omgezet in een virtuele vorm van bediening. Het Besturende Lichaam heeft er zelfs voor gezorgd dat Jehovah’s christelijke getuigen geen bezoek meer mochten afleggen bij personen met wie zij eerder nog contact hadden gehad om de Bijbel mee te bestuderen.

Onlangs stuurde één van Jehovah’s Getuigen mij een e-mail en wees mij erop dat in de publicatie van het Wachttorengenootschap (Redeneren op basis van de Schrift) onder het kopje “Afval” staat geschreven dat afvalligen voortkomen uit Gods volk. Dat is zeker waar. En volgens een van de gemarkeerde sub-kopjes is een identificerend kenmerk van afvalligen: “Zij belijden misschien in Christus te geloven maar bagatelliseren het predikings- en onderwijzingswerk dat hij zijn volgelingen heeft opgedragen.”

Volgens hun eigen definitie is het leiderschap van de Jehovah’s Getuigen dus beslist afvallig geworden.

En wat blijft er voor Jehovah nu dan nog over om te doen?