David maakte vele ontberingen mee, evenals harteleed. Ook beging hij een aantal hele ernstige fouten. We weten ook dat Jehovah God David had gezegend en dat Hij hem rijkelijk beloonde, ondanks alles wat David had gedaan. Dit blijkt ook uit het laatste vers van zijn korte 13de Psalm, die door de voortvluchtige dichter werd gezongen: “Ik vertrouw op uw loyale liefde. Mijn hart zal juichen over uw reddingsdaden. Ik zal zingen voor Jehovah, want hij heeft me rijk beloond.” (Psalmen 13:5-6)
Het is voor ons niet mogelijk om precies te weten in welke omstandigheden David zich destijds bevond toen hij Psalm 13 en Psalm 14 componeerde. Wellicht kwijnde David toen weg in een vochtige grot toen hij zich aan het verstoppen was voor de moorddadige Saul. Hoe het ook zij, de situatie waarmee hij werd geconfronteerd, moet ongetwijfeld zeer nijpend zijn geweest: “Jehovah, hoelang zult u mij vergeten? Voor eeuwig? Hoelang nog zult u uw gezicht voor mij verbergen? Hoelang nog zal ik gekweld worden door zorgen, met elke dag verdriet in mijn hart? Hoelang nog zal mijn vijand de overhand hebben?” (Psalmen 13:1-2)
De vijanden van David waren talrijk. Zelfs als voortvluchtige bleven hij en zijn militie doorvechten tegen Israëls onverbiddelijke vijanden, de Filistijnen. Helaas was Davids grootste vijand echter zijn eigen schoonvader, koning Saul. Ook al erkende Saul ooit op een bepaald moment dat Jehovah met David was, toch was hij ondanks dat toch nog steeds vastbesloten om als een waanzinnige zijn eigen schoonzoon te vermoorden.
Jezus, de grotere David, waarschuwde van tevoren dat de uitverkorenen tijdens de verdrukking zullen worden vervolgd, en net zoals bij David het geval was, zullen hun vijanden degenen zijn die het dichtst bij hen staan: “Ook zal de ene broer de andere overleveren om gedood te worden, en een vader zijn kind, en kinderen zullen zich tegen hun ouders keren en hen laten doden. En jullie zullen vanwege mijn naam door alle mensen worden gehaat. Maar wie volhardt tot het einde zal worden gered.” (Mattheüs 10:21-22)
Het verslag zegt dat een slechte geest van Jehovah Saul zou kwellen en terroriseren. Dat betekent dat God dus een demonische geest heeft toegestaan om bezit te nemen van de koning; terwijl Jehovah het niet verhinderde, ondanks het feit dat Saul toen wel degelijk zijn aangestelde koning was. Vanwege zijn ontrouw beschermde God hem niet langer tegen slechte geesten.
Diezelfde slechte geest regeert tegenwoordig ook over deze wereld. Tijdens de eindfase zal God ongelovige mensen niet gaan beschermen tegen het risico om volledig te worden overmand door Satan. Zo zullen leden van christelijke families onder de invloed van de oorspronkelijke moordenaar hun eigen dierbaren gaan overleveren aan de dood. Jezus waarschuwde verder ook nog dat de uitverkorenen uit de synagoge zullen worden gegooid.
Na de verwoesting van de tempel van Salomo en de zogenaamde diaspora (verstrooiing), ontstonden er synagogen op locaties waar de Joden op de sabbat samenkwamen. Synagogen waren de voorlopers van christelijke ontmoetingsplaatsen. Natuurlijk zullen de uitverkorenen niet letterlijk bij Joodse synagogen aanwezig zijn zodra Christus terugkeert. Jezus gebruikte die term destijds alleen maar als zijnde het equivalent van de moderne Koninkrijkszalen.
De christenen zullen worden verstrooid. Het zal erop gaan lijken alsof Jehovah hen heeft verworpen en in de steek heeft gelaten. Zij zullen de woorden van de Psalm laten weerklinken: “Jehovah, hoelang zult u mij vergeten? Voor eeuwig? Hoelang nog zult u uw gezicht voor mij verbergen?“ Het zal er dan op gaan lijken alsof de vijand over Jehovah’s gezalfden heeft gezegevierd. Ze zullen vervolgens weer bijeen worden verzameld net alsof ze zullen terugkeren uit het graf. En nee, ze zullen dan in geen enkele aardse organisatie worden bijeenverzameld. De uitverkorenen die het Israël van God zullen vormen, zullen in het Koninkrijk van Christus bijeen worden verzameld en ze zullen op de hemelse berg Sion komen te staan. Ook al was Israël, toen David de 14de Psalm componeerde, niet verpletterd of verstrooid, toch waren de woorden die David destijds sprak wel degelijk profetisch van aard met betrekking tot het bijeenverzamelen. “Laat er toch redding voor Israël komen uit Sion! Als Jehovah zijn volk terugbrengt uit gevangenschap, laat Jakob dan blij zijn, laat Israël juichen.” (Psalmen 14:7)
De 14de Psalm opent door middel van het bespotten van de dwaas die in zijn eigen hart zegt dat Jehovah niet bestaat. Het is niet zo dat deze verwijzing naar dit soort dwaze personen betrekking heeft op atheïsten of evolutionisten. Deze personen geven geen stem aan hun innerlijke ongeloof. Het is zijn eigen hart die ervoor zorgt dat de dwaas Jehovah niet erkent. Ze bezitten simpelweg geen enkel geloof. Net zoals de Joodse leiders die worden beschreven in de profetie van Zefanja, geloven deze dwaze personen ook niet dat God bezorgd genoeg is om daadwerkelijk te handelen, zowel goed of slecht.
Het lijkt er hier echter op dat deze dwazen op een eerder moment Jehovah in ieder geval ogenschijnlijk wél erkenden. Echter zijn deze personen op een bepaald moment van gedachten veranderd. Met andere woorden, ze werden afvalligen. Dat blijkt dan ook evident uit de volgende twee verzen: “Ze hebben zich allemaal afgekeerd, ze zijn allemaal verdorven. Niemand doet het goede, helemaal niemand! Begrijpt geen van de boosdoeners het dan? Ze verslinden mijn volk alsof het brood is. Ze roepen Jehovah niet aan.” (Psalm 14:3-4)
Redelijkerwijs kan er van iemand niet worden verwacht dat hij Jehovah aanroept als deze persoon zijn naam niet eens kent. Echter is alleen het kennen van Gods naam niet voldoende. Saul kende Gods naam ook, maar toch raadpleegde hij een heks.
Het feit dat Davids Psalmen profetisch van aard zijn, blijkt ook evident uit het volgende: “Maar hevige angst zal ze overvallen, want Jehovah is met de rechtvaardige generatie. Boosdoeners, jullie proberen de plannen van de zwakke te dwarsbomen, maar Jehovah is zijn toevlucht.” (Psalmen 14:5-6)
Eén van de apostelen (Petrus) die vaak door Jezus werd berispt, wist uit eigen ervaring dat de rechtvaardige alleen met grote moeite wordt gered, wat ook de aanleiding was voor de volgende vraag: “En als de rechtvaardige al met moeite wordt gered, wat zal er dan gebeuren met de goddeloze en de zondaar?” (1 Petrus 4:18)
Omdat zij in eendracht met Jezus worden gebracht, wordt er aan de uitverkorenen de rechtvaardigheid en de volmaaktheid van Christus toegeschreven. Hun ongelovige vijanden zullen vanuit hun eigen standpunt bezien wellicht alleen maar de fragiele en gebrekkige mens zien. En een kenmerk van alle mensen is dat we gemakkelijk misleid kunnen worden. Zodra de grote verdrukking voorbij is en Babylon overeind blijft staan, zullen de kwaaddoeners proberen om de rechtvaardigen te dwarsbomen. Ze zullen valse beweringen doen over de aanwezigheid van de Christus die hier en daar zou zijn. Echter zal het op dat moment voor hen niet mogelijk blijken te zijn om de uitverkorenen te kunnen misleiden. De uitverkorenen zullen zich dan bevinden in Jehovah’s veilige toevluchtsoord. En Christus zal zich dan aan hen gaan openbaren. Christus zal zijn aanwezigheid dan bekend gaan maken aan zijn vijanden en zij zullen met grote angst worden overvallen.
“Maar jullie die onderdrukt worden, zullen samen met ons verlichting krijgen bij de openbaring van de Heer Jezus. Dan verschijnt hij vanuit de hemel met zijn krachtige engelen in een vlammend vuur en neemt hij wraak op hen die God niet kennen en hen die het goede nieuws over onze Heer Jezus niet gehoorzamen. Zij zullen de gerechtelijke straf van eeuwige vernietiging ondergaan, ver van de Heer en van zijn geweldige kracht. Dat zal gebeuren op de dag dat hij komt om geëerd te worden in verband met zijn heiligen en om bewonderd te worden door iedereen die geloof heeft getoond, en jullie hebben het getuigenis dat we hebben gegeven, in geloof aanvaard.” (2 Thessalonicenzen 1:7-10)
Leave A Comment