Opmerking van de Nederlandse vertalers: Dit oudere artikel werd oorspronkelijk in het Engels gepubliceerd op 21 februari 2012.


In het studieartikel van de Wachttoren van 15 mei 2012 staat op pagina 26 het volgende geschreven:

“We moeten bijvoorbeeld oppassen dat we niet zwichten voor afval, een zonde waardoor we ongeschikt zouden worden om God te verheerlijken (Deut. 13:6-9). Laten we ons daarom totaal afzijdig houden van afvalligen of wie maar ook die een broeder beweert te zijn maar die smaad op Gods naam brengt. Dat geldt zelfs als het om familie gaat (1 Kor. 5:11). Het heeft geen zin te proberen de argumenten van afvalligen of anderen die kritiek hebben op Jehovah’s organisatie te weerleggen. Het is zelfs gevaarlijk en onjuist om ons te verdiepen in wat ze beweren, of dat nu in gedrukte vorm verschijnt of op internet te vinden is.”

Het klopt inderdaad dat er een groeiend aantal ex-Jehovah’s Getuigen zijn die geloven dat het hun gezworen plicht is om Jehovah’s Getuigen te helpen om hun geloof te verloochenen. Velen van hen beweren dat ze tegenwoordig de echte „Jezus” hebben leren kennen en dat ze de echte „waarheid” nu zouden hebben gevonden. Ze zijn weer teruggekeerd naar de braakselachtige leer van de heidense kerken. Het geciteerde vers in de paragraaf hierboven – een waarschuwing aan de Israëlieten om anderen vooral niet te laten verleiden om andere goden te aanbidden – betreft absoluut een deugdelijk uitgangspunt voor alle Jehovah’s Getuigen.

Echter stelt de Schrijverscommissie elke vorm van kritiek op de organisatie gelijk aan afvalligheid. Maar is dat ook terecht?

In oktober 2001 onthulde de London Guardian bijvoorbeeld het geheime 10-jarige NGO-partnerschap tussen het Wachttorengenootschap en de Verenigde Naties. De officiële verklaring van Bethel was dat „tegenstanders” valse beschuldigingen hadden geuit. Het gaat hier echter niet om de vraag of degenen die het Wachttorengenootschap aan de kaak hebben gesteld wel of niet tegenstanders zouden zijn. Het feit waar het hier wel om gaat is dat de betreffende beschuldigingen niet vals waren.

(De uitgever van deze Koninkrijksnieuwsbrief startte in het jaar 2004 de eerste van vele mailingcampagnes, die alle Koninkrijkszalen in Amerika en Canada bereikten, met een brief van acht pagina’s waarin de NGO-bokkesprong van het Wachttorengenootschap uitvoerig werd beschreven.)

Het Wachttorengenootschap heeft de vele Jehovah’s Getuigen op sluwe wijze bedrogen en heeft een regelrechte daad van afvalligheid begaan. De feiten omtrent dit bedrog werden door e-watchman grondig gedocumenteerd in het boek “Jehovah Zelf is Koning Geworden” en deze feiten werden vervolgens voorgelegd aan het grote publiek evenals aan alle Jehovah’s Getuigen die het aandurven om de waarheid te willen weten.

In plaats van het oprecht adresseren van dit enorme struikelblok dat het Besturende Lichaam op het “pad des levens” had opgeworpen, waardoor er uiteindelijk onnoemelijke aantallen schapen van Jehovah geestelijk werden verwond en tot struikelen werden gebracht, deed Bethel dit hele voorval daarentegen af als zijnde het werk van “tegenstanders”.

Maar is het dan daadwerkelijk zo dat God oneer wordt aangedaan wanneer dit huichelachtige verraad van de kant van de leiders van Gods volk publiekelijk aan de kaak wordt gesteld? Zouden alle godvrezende christenen zich dan niet moeten verzetten tegen dit soort schaamteloze huichelarij die afkomstig is van degenen die zichzelf op aanmatigende wijze hullen in de mantel van de profeet?

Daarnaast luidt er ook nog felle kritiek op “Jehovah’s organisatie” welke afkomstig is van Jehovah’s Getuigen die al vele jaren deel uitmaken van de Wachttoren-organisatie en die geschokt en ontsteld waren vanwege het roekeloze en verraderlijke optreden door het Wachttorengenootschap ten aanzien van hun handelswijze omtrent de aanpak van duizenden gevallen van kindermisbruik binnen de organisatie. Desondanks beschouwt het Wachttorengenootschap een ieder die het waagt om het kwaad dat tegen deze kinderen is begaan publiekelijk aan de kaak te stellen als een regelrechte afvallige.

In werkelijkheid heeft de organisatie twee verschillende gezichten. Hun publieke gezicht toont aan dat Bethel claimt dat ze kindermisbruik zouden ‘verafschuwen’. Ze scheppen erover op dat ze pedofielen zouden uitsluiten en ook dat ze actief zouden handelen door te voorkomen dat personen waarvan bekend is dat zij pedofielen zijn, worden aangesteld op verantwoordelijke posities binnen de gemeenten.

Het andere gezicht dat zoveel mogelijk wordt onderbelicht is daarentegen ontzettend afschuwelijk en lelijk te noemen. Velen die zelf enige ervaring hebben opgedaan met de juridische afdeling van het Wachttorengenootschap weten dat Bethel in het verleden de ouderlingen en de misbruikslachtoffers met harde hand heeft gemanipuleerd teneinde te voorkomen dat zij contact met de lokale politie zouden opnemen of door hen te ontmoedigen zodat ze niet zouden gaan samenwerken met de autoriteiten. Terwijl het Wachttorengenootschap publiekelijk verkondigt dat de organisatie een geestelijk paradijs is, houden ze op Bethel tegelijkertijd ook een geheime computerdatabase bij waarin de gegevens staan opgeslagen van meer dan 20.000 bekende pedofielen die binnen de vele gemeenten aan het loeren zijn op weerloze kinderen waarbij de ouders van deze kinderen vaak niet eens worden geïnformeerd over de aanwezigheid van deze seksuele roofdieren in hun eigen gemeenten.

Bethel heeft zelfs seksueel misbruikte kinderen en hun ouders met uitsluiting bedreigd indien ze het zouden wagen om binnen de gemeente de identiteit van deze pedofielen bekend te maken.

Terwijl het Wachttorengenootschap in het openbaar de ouderlingen opdraagt om in hun gemeente te zorgen voor hun kudden, betogen de advocaten die in dienst zijn van het Wachttorengenootschap in de achterkamertjes dat ouderlingen geen fiduciaire verplichting zouden hebben om kinderen te moeten beschermen tegen de misdaden van andere gemeenteleden. En om vervolgens te voorkomen dat hun huichelachtige handelswijzen bekend zouden worden bij het grote publiek doordat deze anders in een openbare rechtszaal zouden worden onthuld, heeft het Wachttorengenootschap buiten de publiciteit om buitengerechtelijke schikkingen getroffen met slachtoffers, waarbij het Wachttorengenootschap elke verantwoordelijkheid van zich afschuift, en waarbij de slachtoffers het zwijgen wordt opgelegd door middel van een juridisch bindend spreekverbod (gag-order) om zodoende te voorkomen dat deze slachtoffers de aard van de misdaden die tegen hen zijn begaan bekend zouden maken, evenals het voorkomen dat daarmee de medeplichtigheid van het Genootschap inzake deze kwesties publiekelijk aan het licht zou komen.

Dit zijn “de argumenten van afvalligen” waarvan het Wachttorengenootschap hoopt dat die de oren van de Jehovah’s Getuigen niet zullen bereiken waardoor ze die mogelijkerwijs zouden kunnen overdenken. Het is echter duidelijk dat het Wachttorengenootschap gelijk heeft door de Jehovah’s Getuigen te waarschuwen dat ze niets “winnen door te proberen zulke dingen te weerleggen” – de reden hiervoor is dat de feiten namelijk niet kunnen worden weerlegd!

Door het demoniseren van een ieder “die kritisch staat tegenover Jehovah’s organisatie”, impliceren zij dat het leiderschap van de organisatie onberispelijk is – dat geen enkele

kritiek op hun leringen of het blootleggen van hun geheime daden ook maar enigszins terecht zou zijn.

Door vast te blijven houden aan deze benadering, heeft het Besturende Lichaam zichzelf op onheilspellende wijze geplaatst op de troon van God – precies zoals de apostel Paulus de christenen van tevoren waarschuwde dat de mens der wetteloosheid zou gaan doen als een onmiddellijke opmars richting de manifestatie van Christus.

“DE OPSTANDING IS AL BEGONNEN”

Het is interessant om te vermelden dat er in de eerste eeuw ook bepaalde mannen waren die van de waarheid waren afgeweken – met andere woorden, ze werden afvallig. Paulus noemde er zelfs twee bij naam; namelijk Hymenaeus en Philetus, en hij waarschuwde de broeders dat zij het geloof van sommigen ondermijnden door te beweren dat de opstanding al had plaatsgevonden. De stoutmoedige apostel haalde dus de beweegredenen aan van de afvalligen. In andere brieven onderwees Paulus dat de eerste opstanding pas zou gaan plaatsvinden tijdens de parousia (Tweede Komst van Christus); daarmee weerlegde de apostel het betoog van die afvalligen, in het voordeel van de broeders uit die periode.

Op een verbazingwekkende en ironische wijze leert het Wachttorengenootschap precies hetzelfde als die afvalligen uit de eerste eeuw. Het beweert namelijk dat de eerste opstanding vermoedelijk al in het jaar 1918 zou hebben plaatsgevonden. Uiteraard ondersteunt het Genootschap die bewering door te claimen dat de parousia al in het jaar 1914 begon en dat de dag van Jehovah al zou zijn aangebroken.

Met andere woorden: het Genootschap leert dat alle uitverkorenen die in Christus zijn gestorven, op dit moment al tot hem zouden zijn vergaderd.

Dit is dan ook echter precies datgene waar Paulus de broeders voor waarschuwde in 2 Thessalonicenzen 2:1:2 met betrekking tot de werking van dwaling die uitgaat van de profetische mens van wetteloosheid, waarover hij het volgende schreef: “Broeders, over de aanwezigheid van onze Heer Jezus Christus en onze hereniging met hem vragen we jullie je denken niet vlug in de war te laten brengen en niet in paniek te raken door de bewering dat de dag van Jehovah al is aangebroken, of het nu gaat om een geïnspireerde uitspraak, een mondelinge boodschap of een brief die van ons afkomstig lijkt te zijn.”

Er bestaat in deze moderne tijd maar één enkele bron die publiekelijk aankondigt dat de tegenwoordigheid van Christus al zou zijn begonnen en dat „de dag van Jehovah al zou zijn aangebroken”. We hebben het hier dan over het Wachttorengenootschap. Gedurende de afgelopen eeuw (en feitelijk zelfs nog langer dan een eeuw, gezien het feit dat C.T. Russell oorspronkelijk beweerde dat de aanwezigheid al in het jaar 1874 begon) heeft het Wachttorengenootschap verklaard dat de aanwezigheid al is begonnen, dat de uitverkorenen al tot hem zijn vergaderd en dat de dag van Jehovah al zou zijn aangebroken. En er is helemaal niemand die met droge ogen zou kunnen ontkennen dat Jehovah’s Getuigen en hun voorlopers, de Bijbelonderzoekers, van tijd tot tijd door zulke beweringen hun denken in de war hebben laten brengen.

De arme broeder Macmillan was zelfs zo geschokt door de 1914-hysterie, dat hij die zomer zijn winterjas had verkocht, in de veronderstelling dat hij nog vóór het aanbreken van de toen aankomende winter, tot Jezus zou worden verzameld.

Meer recentelijk lieten honderdduizenden Jehovah’s Getuigen hun denken in de war brengen door “mondelinge boodschappen” en geschreven apostolische brieven in de vorm van diverse soorten Wachttoren-literatuur, waarin te kennen werd gegeven dat Armageddon in het jaar 1975 zou gaan plaatsvinden en dat de duizendjarige regering vanaf dan zou gaan beginnen.

In overeenstemming met Paulus’ waarschuwing gaf Jezus zelf van tevoren ook nog de waarschuwing dat velen in de aanloop naar zijn authentieke tegenwoordigheid ten onrechte de boodschap: “de tijd is gekomen” zouden aankondigen.

Als een praktijkvoorbeeld van het Wachttorengenootschap van datgene wat Jehovah “vleiende waarzeggerij” noemt, beweert het Genootschap dat de Meester hen al in het jaar 1918 zou hebben aangesteld over al zijn bezittingen. Dat zou volgens hen het moment zijn geweest waarop de Mensenzoon zou zijn gearriveerd om het geestelijke huis van zijn Vader te inspecteren.

Maar in de context van de illustratie uit het twaalfde hoofdstuk van Lukas over de tweede aanstelling van de getrouwe slaaf, waarschuwde Jezus al zijn discipelen, en dan met name diegenen die waren aangesteld om de huisknechten op het juiste moment van voedsel te voorzien, dat ze ervoor moeten zorgen dat ze op dat moment klaarstaan en dat hun lampen moeten branden omdat hun meester zou komen op een tijd dat ze het niet verwachten. (Lukas 12:35-40)

Jezus waarschuwde zijn aangestelde slaven inderdaad dat hij zo onverwachts als een dief in de nacht zou komen. Maar indien dat allemaal al zou hebben plaatsgevonden, zoals het Wachttorengenootschap ook leert, waarom spoort het Wachttorengenootschap tegelijkertijd dan toch nog iedereen op tegenstrijdige wijze aan om vooral waakzaam te blijven voor de komst van de Mensenzoon?

Op dit moment verzamelt Jehovah zijn grote strijdmacht bijeen voor de aankomende Derde Wereldoorlog – een oorlog waarvan de profetenklasse in Bethel de Jehovah’s Getuigen heeft verzekerd dat deze oorlog helemaal niet eens zou kunnen gaan plaatsvinden. De dagen van Bethels huichelarij en vleiende waarzeggerij lopen ten einde. De naderende stortvloed van tirannie zal de leugenachtige schuilplaats van het Wachttorengenootschap compleet wegvagen. Inderdaad, de Meester van het huis zal zo onverwachts komen als een dief in de nacht!