“In het jaar dat koning Uzzi̱a stierf, zag ik Jehovah op een hoge en verheven troon zitten, en de zomen van zijn gewaad vulden de tempel. Boven hem stonden serafs. Elk had zes vleugels: met twee bedekten ze hun gezicht, met twee bedekten ze hun voeten en twee gebruikten ze om te vliegen. En de een riep naar de ander: ‘Heilig, heilig, heilig is Jehovah van de legermachten. Heel de aarde is vol van zijn glorie.’ De deuren trilden door het luide geroep en het huis werd met rook gevuld.” (Jesaja 6:1-4)

Stelt u zich eens voor dat u niets over God zou weten, behalve dat Hij ergens daarboven is. Feitelijk was dat alles wat de ouden van dagen over hem wisten. Uiteraard was het ook zo dat onwetende mensen dachten dat de sterke, stralende zon een god was. De prachtige en mysterieuze maan werd bijvoorbeeld zelfs als een godin beschouwd. Ontelbare hemellichamen, waarvan we nu weten dat ze in een baan om planeten heenvliegen en zaken waarover we nu weten dat het sterren en zonnestelsels zijn die vele lichtjaren van ons verwijderd zijn, werden door de mensen allemaal als goden aanbeden. Gelukkig voor ons is het juist Gods wil dat we over Hem te weten komen. Het mooiste van dit alles is dat de ultieme openbaring van Christus, die de exacte representatie is van God zelf, het hoogtepunt zal vormen alles. In dat licht was het ook de profeet Jesaja die als eerste mens in vervoering werd gebracht door een meeslepend visioen met betrekking tot Jehovah’s woonplaats. Later kregen ook Daniël, Ezechiël en de apostel Johannes hemelse visioenen.

Serafs en cherubs hebben natuurlijk geen vleugels. Vleugels zouden voor hen ook geen functie hebben omdat er in de hemel geen atmosfeer bestaat. Datzelfde geldt eveneens voor zwaartekracht. Evenmin bestaat er zoiets als vuur in de hemel. Ze beschikken daarentegen over hogere vormen van energie. En om voor de duidelijkheid nog maar even te benadrukken: God draagt ook geen golvend, majestueus gewaad. De beelden die op het netvlies werden gedrukt van degenen die deze visioenen kregen dienden enkel als hulpmiddel om ons te helpen visualiseren wat anderszins voor mensen onbegrijpelijk zou zijn. De hemel is een compleet andere wereld. De hemel maakt zelfs niet eens deel uit van de meetbare, fysieke dimensie die wij het universum noemen. Het enige onderdeel van de hemel dat ons enigszins bekend in de oren zou klinken is het feit dat er in de hemel intelligente personen zijn die denken en communiceren – zij het op een hoger niveau.

Er staat in de Schrift geschreven dat God de mens een beetje lager heeft geschapen dan de engelen. Omgekeerd betekent dit dat de hemel iets hoger is. Jehovah drukte dit uit door middel van de volgende woorden die Hij via Jesaja liet optekenen: “Want zoals de hemel hoger is dan de aarde, zo gaan mijn wegen jullie wegen te boven en mijn gedachten jullie gedachten.(Jesaja 55:9)

In werkelijkheid is de hemel heel veel malen hoger. God drukte zich hier slechts heel bescheiden uit.

Door middel van Jesaja helpt Jehovah ons nogmaals om onze eigen relatieve grootte in vergelijking tot de onzichtbare God enigzins te kunnen bevatten: “Er is Iemand die boven de ronde aarde woont en de bewoners ervan zijn als sprinkhanen. Hij spant de hemel uit als fijn gaas, hij spreidt die uit als een tent om in te wonen. Hij brengt hoge bestuurders terug tot niets en maakt de rechters van de aarde nietig.” (Jesaja 40:22-23 – Byington vertaling)

Wanneer we nadenken over deze vergelijking: hoeveel hoger bent u vergeleken met een eenvoudige sprinkhaan?

Nadat Jesaja bewust werd gemaakt van de waarachtigheid ten aanzien van de uiting van Gods toorn jegens zijn medemensen, kreeg Jesaja het voorrecht om een visioen te ontvangen over Jehovah zelf en over serafs die hem in zijn tempel dienen. Jesaja werd hierdoor overweldigd en hij begon te vrezen voor zijn leven omdat hij zich bewust was van zijn onreinheid en onwaardigheid toen hij zich in het midden bevond van Gods heilige aanwezigheid. Vervolgens vloog een seraf naar Jesaja toe met een brok gloeiende kool die de engel met een tang van het vurige altaar had afgenomen en hij raakte daarmee Jesaja’s lippen aan en zei tegen hem: Kijk! Dit heeft je lippen aangeraakt. Je schuld is weggenomen en je zonde is verzoend.

Vervolgens spreekt Jehovah en Hij stelt de vraag: Wie zal ik sturen, en wie zal namens ons gaan? Waarop Jesaja vlug antwoordt: “Hier ben ik! Stuur mij!” (Jesaja 6:8)

Gezien het feit dat de Wet en de profeten een voorbode waren op verschillende facetten van wat nu aan de heiligen is gegeven die in eendracht met Christus zijn, vormde Jesaja’s symbolische aanwezigheid voor God in de hemel een voorproefje van de positie die gezalfde personen in Jehovah’s geestelijke tempel zullen gaan bekleden. Zoals Paulus ook zei: Maar omdat God zo barmhartig is en omdat zijn liefde voor ons zo groot is, heeft hij ons samen met de Christus levend gemaakt toen we dood waren door overtredingen. Jullie zijn gered dankzij onverdiende goedheid”. Hoewel voorheen gezalfde christenen dood waren in Gods ogen, mogen zij dankzij Gods onverdiende goedheid samen met Christus in de hemelse gewesten plaatsnemen. En hun zonden zullen worden verzoend, zoals wordt uitgebeeld door de serafs die Jesaja’s lippen aanraakten met de zuiverende kool.

De voorstelling waar Jesaja onderdeel van uitmaakte schijnt echter niet van toepassing te zijn op alle gezalfde christenen, omdat Jesaja zich vrijwillig aanbiedt om namens Jehovah en namens de niet bij naam genoemde Christus naar Gods ongevoelige volk te gaan (“wie zal namens ons gaan?“)

Een opvallend kenmerk, en zelfs terugkerend subthema van het boek Jesaja, is de ondoordringbare blindheid van degenen die God ‘mijn volk’ noemt. In het 42ste hoofdstuk van Jesaja wordt bijvoorbeeld de regelrechte vraag gesteld: “Wie is blind behalve mijn dienaar, zo doof als de boodschapper die ik stuur? Wie is zo blind als degene die beloond is, zo blind als de dienaar van Jehovah?”  (Zie hoofdstuk: “Wie is Blind?”)

Het is dus vanwege de geestelijk blinde toestand van Gods volk dat Jehovah om een vrijwilliger vroeg om de belangen van de hemel voor hen te vertegenwoordigen; de opdracht werd in Jesaja 6:9-10 uiteengezet: Daarop zei hij: ‘Ga en zeg tegen dit volk: “Jullie zullen steeds weer horen maar niet begrijpen. Jullie zullen steeds weer zien maar geen kennis krijgen.” Maak het hart van dit volk ongevoelig, stop hun oren toe en smeer hun ogen dicht, zodat ze niet met hun ogen zien en niet met hun oren horen, zodat hun hart niet begrijpt en ze niet terugkeren en genezen worden.”

Wanneer het Wachttorengenootschap in de nabije toekomst het voorwerp zal moeten worden van Gods aanklacht, zoals hier ook duidelijk het geval blijkt te zijn, wie zal dan redelijkerwijs naar voren treden als de moderne Jesaja?

Net zoals Jesaja gehoor gaf aan de oproep om naar het volk te gaan die een verbond met God hadden, om vervolgens Jehovah’s bezwaren voor hen neer te leggen, zo ben ik de afgelopen jaren ook in een vergelijkbare hoedanigheid naar voren getreden richting het Wachttorengenootschap. Na bijna 25 jaar geleden een hemelse roeping te hebben ontvangen wat leidde tot een geleidelijk begrip van de betekenis van de profetieën, zoals die van Jesaja, heb ik ook op ondubbelzinnige wijze positief gehoor gegeven aan een impliciete uitnodiging: wie zal namens ons gaan?

Door middel van massale mailing-acties richting duizenden Koninkrijkszalen en door middel van de wat bescheidenere verspreiding van de eerste uitgave van het boek “Jehovah Zelf is koning geworden” onder tientallen bijkantoren van het Wachttorengenootschap en verschillende personen en kantoren van Bethel, en ook door middel van het constante wereldwijde bereik van het internet en door middel van de verspreiding van elektronische post, heb ook ik bijgedragen aan de vervulling van de woorden van Jesaja’s profetie, in die zin dat ook ik “keer op keer” ben genaderd tot het ongevoelige niet-ontvankelijke volk van Jehovah.

Om maar aan te geven op welke wijze het Besturende Lichaam zich niet ontvankelijk toonde, gebruikte ik een aantal jaren geleden een speciaal softwareprogramma waarmee het mij gelukt is om alle e-mailadressen te verzamelen die aan een bepaald domein waren gekoppeld. Daarmee heb ik ongeveer 150 e-mailsadressen kunnen achterhalen van de url (uniform resource locator) van het jw.org-domein. Onder deze emailadressen bevonden zich ook de persoonlijke emailadressen van het voltallige Besturende Lichaam evenals hun persoonlijk assistenten binnen Bethel. Ook zaten daar alle e-mailadressen tussen van iedereen die toen werkzaam was binnen de juridische afdeling van Bethel. Ik heb deze e-mailadressen niet misbruikt. Ik heb in de loop van enkele maanden daarna alleen 2 verschillende Koninkrijks-Nieuwsbrieven gemaild. Blijkbaar was dat ook meteen meer dan ze konden verdragen. Als gevolg hiervan werden alle jw.org-e-mailadressen opgeheven. Stelt u zich eens voor dat een bedrijf met een waardevol en herkenbaar e-maildomein al hun e-mailaccounts van het management zou opheffen wanneer iemand hen een ongewenst mailtje zou sturen! God is mijn getuige. Ik ben erin geslaagd om het bericht af te leveren. Ze hebben resoluut geweigerd om de inhoud ervan zelfs maar in behandeling te nemen, laat staan dat ze ook echt dieper over de boodschap hebben nagedacht.

Veel plaatselijke Koninkrijkszalen hebben eveneens hun fysieke brievenbussen uit/rondom het pand verwijderd – althans in de Verenigde Staten dan. Dat werd overigens pas duidelijk nadat mijn eerste grootschalige mailingcampagne uitwees dat slechts een zeer klein percentage van de gestuurde brieven per post werden geretourneerd als onbestelbaar. Tijdens de daaropvolgende mailingcampagnes groeide het aantal in de loop van de jaren echter dramatisch naarmate steeds meer gemeenten hun brievenbussen verwijderden. Ik heb een donkerbruin vermoeden dat kringopzieners de gemeenten stilletjes de raad hadden gegeven om hun brievenbus weg te halen en om in plaats daarvan een huisadres van een ouderling of dienaar in de bediening te gebruiken als postadres. Vooropgesteld: Jehovah die is dit niet ontgaan.

Hoewel het leiderschap van Jehovah’s Getuigen erover opschept dat zij over unieke geestelijke inzichten beschikken ten aanzien van de profetie, zei Christus in Openbaring tegelijkertijd over bepaalde gezalfde personen: maar je niet weet dat je ellendig en zielig en arm en blind en naakt bent” Er mag met zekerheid worden gesteld dat het Genootschap zich hardnekkig vastklampt aan hun onzichtbare 1914 parousia-doctrine wat nou precies het soort blindheid is waar Jehovah in Jesaja naar verwijst.

Vervolgens vraagt Jesaja: ‘Hoelang nog, Jehovah?’ Het antwoord op die vraag luidde: Totdat de steden vervallen tot puinhopen zonder inwoners, de huizen zonder bewoners zijn en het land woest en verlaten is. Totdat Jehovah de mensen ver weg voert en er overal in het land verlatenheid heerst. Maar er zal nog een tiende in overblijven, en het zal opnieuw verbrand worden, net zoals bij een grote boom of een eik, waarvan na het omhakken een stronk overblijft. Zijn stronk zal een heilig zaad zijn. (Jesaja 6:11-13)

De “steden” moeten in dit geval niet worden opgevat als letterlijke steden van de natiën, maar als de stadachtige gemeenten en huizen van aanbidding. Zoals reeds in het vorige artikel werd gepresenteerd, zijn de overeenkomsten tussen dit gedeelte van Jesaja en Joël onontkoombaar. En bij Joël is het duidelijk dat de profetie de ineenstorting van de organisatie van Jehovah’s Getuigen aanduidt.

Maar wanneer het subthema van Jesaja een aanklacht vormt richting de blindheid van Gods volk, wat ook in overeenstemming ligt met de betekenis van Jesaja’s naam (Redding door Jehovah), dan heeft het hoofdthema betrekking op de volledige verwezenlijking van Gods voornemen in verband met degenen die blind zijn op het moment voordat Gods oordelen onthuld zullen worden. Hoe dan? Precies zoals de slotwoorden van het zesde hoofdstuk onthullen: Hoewel de natie-achtige boom voorbestemd is om te worden verbrand, zal er uiteindelijk toch een heilig zaad en een stronk overblijven – het heilige zaad en de stronk symboliseren de gelouterde uitverkorenen die uiteindelijk het zaad zullen worden van de vrouw – het Koninkrijk van God.