Dagtekst maandag 21 maart 2022

Hij die me heeft gestuurd, is met mij. Hij heeft me niet aan mezelf overgelaten, omdat ik altijd doe wat hij wil. — Joh. 8:29.

Jezus’ hemelse Vader maakt altijd goede keuzes en ook zijn ouders op aarde namen verstandige beslissingen. Maar toen Jezus opgroeide, moest hij ook zelf keuzes maken (Gal. 6:5). Net als iedereen had hij een vrije wil. Hij had ervoor kunnen kiezen te doen wat hij zelf wilde. Maar hij besloot een goede band met Jehovah te onderhouden. Toen Jezus te weten kwam wat zijn rol in Jehovah’s voornemen was, besloot hij zijn toewijzing te accepteren (Joh. 6:38). Hij wist dat velen hem zouden haten, en dat moet voor hem een ontnuchterende gedachte zijn geweest. Toch koos hij ervoor zich aan Jehovah te onderwerpen. Toen hij zich in 29 liet dopen, was Jehovah’s wil voor hem het belangrijkste in zijn leven (Hebr. 10:5-7). Zelfs toen hij aan de martelpaal hing, was hij vastbesloten de wil van zijn Vader te doen (Joh. 19:30). w20.10 29 ¶12; 30 ¶15

Jezus had een vrije keuze. Zijn Vader dwong hem niet om zijn leven te geven. Ja natuurlijk was het wel Gods wil; maar uiteindelijk lag de keuze bij Jezus zelf. Daarom zei Jezus ook het volgende tegen zijn discipelen: De Vader houdt van mij omdat ik mijn leven geef, zodat ik het weer mag ontvangen. Niemand neemt het van mij af, maar ik geef het uit mezelf. Ik heb het recht het te geven en ik heb het recht het weer te ontvangen. Het gebod om dat te doen heb ik van mijn Vader gekregen. (Johannes 10:17-18)

Bij talloze gelegenheden probeerden de Joden om Jezus te doden. Jezus vermeed de dood altijd. Op een zekere dag probeerden de mensen van de synagoge in zijn geboorteplaats hem van de rand van een berg de afgrond in te duwen. Maar Jezus liep toen door het midden van de menigte heen en hij ontkwam aan deze poging tot moord. Echter in het derde jaar van zijn bediening, toen het Pascha naderde, wist Jezus dat zijn tijd was gekomen. Jezus wist dat hij het Paschalam vertegenwoordigde. Jezus ging dus naar het Pascha, terwijl hij zich er heel goed van bewust was dat hij zichzelf moest gaan opofferen om Gods voornemen te vervullen. De slacht van een lam ging over het algemeen snel voorbij. Echter was dit niet het geval bij Jezus. Hij wist dat hij een extreem pijnlijke dood aan een martelpaal tegemoet ging. Desondanks besloot hij toch om zijn leven op te geven.

Zelfs na zijn arrestatie in de hof van Getsemane, toen hij midden in de nacht voor het joodse Sanhedrin werd gesleept, zou het Sanhedrin, indien Jezus toen had gezwegen, geen voorwendsel hebben gehad om hem te kunnen veroordelen. Echter besloot Jezus om toen niet te zwijgen. Hij bekende dat hij de Messias en Zoon van God was, wetende dat hij ter dood zou worden veroordeeld wegens godslastering.

“‘Deze man heeft gezegd: “Ik kan de tempel van God afbreken en in drie dagen opbouwen.”’ De hogepriester stond op en zei tegen hem: ‘Geef je geen antwoord? Hoor je niet waar ze je van beschuldigen?’ Maar Jezus bleef zwijgen. Daarom zei de hogepriester: ‘Ik stel je onder ede bij de levende God. Vertel ons of je de Christus bent, de Zoon van God!’ ‘U zegt het zelf’, antwoordde Jezus. ‘Maar ik zeg jullie: vanaf nu zullen jullie de Mensenzoon aan de rechterhand van macht zien zitten en hem op de wolken van de hemel zien komen.’ Toen scheurde de hogepriester zijn kleren en riep uit: ‘Hij heeft God gelasterd! Waarvoor hebben we nog getuigen nodig? Nu hebben jullie zijn godslastering zelf gehoord. Wat vinden jullie?’ Ze antwoordden: ‘Hij verdient de dood.’ Toen spuugden ze hem in het gezicht en stompten hem. Anderen sloegen hem in het gezicht en zeiden: ‘Profeteer eens, Christus. Wie heeft je geslagen?’ (Mattheüs 26:61-68)