Dagtekst woensdag 15 juli
“Zijn gezicht straalde als de zon en zijn kleren glansden. — Matth. 17:2.
Jezus had Petrus, Jakobus en Johannes gevraagd om met hem mee te gaan een hoge berg op. Daar kregen ze een bijzonder visioen te zien. Jezus’ gezicht straalde en zijn kleren glansden. Twee gestalten, die Mozes en Elia voorstelden, begonnen met Jezus te praten over zijn naderende dood en opstanding (Luk. 9:29-32). Vervolgens werden ze omhuld door een stralende wolk. Er kwam een stem uit de wolk — Gods stem! Het visioen gaf een vooruitblik op Jezus’ toekomstige glorie en macht als Koning van Gods Koninkrijk. Ongetwijfeld werd Christus aangemoedigd en gesterkt voor wat hem te wachten stond: lijden en een pijnlijke dood. Het visioen versterkte ook het geloof van de discipelen. Het bereidde ze voor op de beproevingen die ze zouden meemaken en al het werk dat voor hen lag. Petrus is het transfiguratievisioen nooit vergeten, want zo’n 30 jaar later had hij het er nog over (2 Petr. 1:16-18). w19.03 10 ˚7, 8″
Is het mogelijk om misleidend te zijn zonder een leugen te vertellen? Jazeker. Simpelweg iets weglaten of het verdoezelen van iets, kan hetzelfde effect hebben als het vertellen van een regelrechte leugen. Dat blijkt namelijk het geval te zijn ten aanzien van de toelichting van het Wachttorengenootschap op de bovengenoemde dagtekst. Om specifieker te zijn refereer ik naar de volgende zin: “Het visioen gaf een vooruitblik op Jezus’ toekomstige glorie en macht als Koning van Gods Koninkrijk“
De bovenstaande uitspraak klopt. Wat echter wordt verdoezeld, is wat de apostel Petrus zei over de transfiguratie, namelijk: “Toen we de kracht en aanwezigheid van onze Heer Jezus Christus aan jullie bekendmaakten, baseerden we ons niet op slim bedachte verzinsels. Integendeel, we zijn ooggetuigen geweest van zijn grootheid.” (2 Petrus 1: 16)
Petrus stond op de berg samen met Johannes en Jakobus. Zij waren ooggetuigen van de grootse transformatie van Christus. Let hier wel op het onderstreepte woord in het geciteerde Bijbelvers hierboven. De apostel legde uit dat de transfiguratie een vooruitblik vormde van de parousia van Jezus. Waarom gaf het Wachttorengenootschap dat dan niet aan? Ongetwijfeld zal de reden hiervoor zijn geweest omdat dit ertoe zou kunnen leiden dat iemand het slim bedachte verzinsel in twijfel zou kunnen trekken dat de Wachttoren-organisatie al sinds 1874 verkondigt ten aanzien van een veronderstelde voortdurende onzichtbare aanwezigheid van Christus.
Het is hier dan ook vanzelfsprekend dat wanneer Petrus een ooggetuige was geweest van een gebeurtenis welke een voorteken is van de toekomstige aanwezigheid van Christus, dan zou dit automatisch betekenen dat de parousia zichtbaar moet zijn – tenminste, voor de zonen van het Koninkrijk, waar Petrus er één van was.
De apostel zei verder over de transfiguratie: “Daardoor is het profetische woord voor ons nog zekerder geworden, en jullie doen er goed aan je aandacht erop te richten als op een lamp die schijnt in een donkere plaats (totdat de dag aanbreekt en er een dagster opgaat) in je hart.”
Petrus illustreert de krachtige aanwezigheid van Christus door het te vergelijken met het aanbreken van een nieuwe dag en een dagster die opgaat in de harten van degenen die tot het Koninkrijk zijn geroepen. Echter, merk hier nogmaals op hoe het Wachttorengenootschap elke verwijzing naar de transfiguratie als voorteken van de parousia op bedrieglijke wijze weglaat. Hieronder volgt een uittreksel uit de Wachttoren van 2008 waarin hoogtepunten uit de brief van Petrus worden besproken:
“Wie is de „dagster”, wanneer gaat hij op, en hoe komen we te weten dat dit gebeurd is? De „dagster” is Jezus Christus in Koninkrijksmacht (Openb. 22:16). In 1914 stond Jezus ten overstaan van heel de schepping op als de Messiaanse Koning, waarmee de dageraad van een nieuwe dag werd aangekondigd. Het transfiguratievisioen verschafte een vooruitblik op Jezus’ heerlijkheid en Koninkrijksmacht en onderstreepte zo de betrouwbaarheid van Gods profetische woord. Door acht te slaan op dat woord wordt ons hart verlicht en worden we ons ervan bewust dat de Dagster is opgegaan.”
Indien het slim bedachte verzonnen verhaal van het Wachttorengenootschap waar zou zijn – indien de dagster werkelijk in 1914 zou zijn opgestegen – waarom moeten Jehovah’s Getuigen dan nog steeds blijven studeren en nog steeds aandacht blijven schenken aan Gods profetische woord? Dat was ook het punt dat de apostel probeerde te benadrukken. We doen er goed aan om aandacht te blijven schenken aan het woord van de profetie als een lamp die schijnt op een donkere plaats totdat de dag aanbreekt. Wanneer de dagster eindelijk opkomt in de harten van degenen die vol verwachting bleven uitkijken naar de komst van de Heer, zal het ook niet langer meer nodig zijn om aandacht te blijven schenken aan de profetie.
Wanneer we nog een stap verder gaan in deze zelfde illustratie zouden we onszelf ook de vraag kunnen stellen waarom we überhaupt een lamp bij ons zouden moeten dragen op een zonnige dag. Natuurlijk zou het onzin zijn om dat te doen omdat het aanbreken van een nieuwe dag de duisternis van de nacht volledig verdrijft. Hoe zou het nu toch komen dat de betekenis van deze eenvoudige illustratie volledig over het hoofd wordt gezien door Jehovah’s Getuigen?