Opmerking van de Nederlandse vertaler: Dit artikel werd oorspronkelijk gepost in mei 2012. Deze her-post is lichtelijk uitgebreid en bijgewerkt. Om dit artikel te beluisteren, kunt u op de bovenstaande afspeelknop klikken.

Heeft God echt gezegd dat jullie niet van alle bomen in de tuin mogen eten? (Genesis 3:1)

Met die schijnbaar onschuldige vraag suggereerde de vader van de leugen (de oorspronkelijke moordenaar) op sluwe wijze dat de Schepper van de mensheid onbetrouwbaar zou zijn. Sindsdien heeft de lasteraar een enorme berg aan leugens opgestapeld in een poging om de mensheid God te laten wantrouwen. Op dezelfde dag dat de Duivel Eva had misleid in een poging om ervoor te zorgen dat zij op haar beurt haar echtgenoot zou verleiden om ook ongehoorzaam aan God te zijn, kondigde Jehovah zijn verstrekkende voornemen aan om het zaad van de vrouw voort te brengen waarvan de hiel zou worden verbrijzeld en die er uiteindelijk voor zou zorgen dat de kop van de slang verbrijzeld zal gaan worden. (Genesis 3:15)

Ter bevordering van de vervulling van dit voornemen richtte God de natie Israël op dat uiteindelijk het voorzegde Messiaanse zaad heeft voortgebracht. De stam Juda werd speciaal uitgekozen voor dat exclusieve voorrecht.

Toen Jezus, “de leeuw van de stam Juda” op het wereldtoneel verscheen, ging het eerste aspect van de Edense profetie in vervulling, toen Satan ervoor had gezorgd dat Jezus werd geëxecuteerd. Het vertrouwen van Jezus in God werd tot het uiterste op de proef gesteld toen hij de vreselijke marteldood onderging waaraan de oorspronkelijke slang hem had onderworpen. Echter bleek dat het vertrouwen van Jezus in God absoluut niet misplaatst was. Zoals beloofd heeft God Jezus uit het graf opgewekt. Vandaar bleek ook dat de wond die de slang aan Jezus had toegebracht uiteindelijk slechts tijdelijk zou zijn – alsof zijn hiel alleen maar gekneusd was.

Maar het is ook Gods wil dat het nageslacht van de vrouw behalve alleen Christus ook uit vele anderen zal bestaan – uiteindelijk 144.000 anderen om precies te zijn. Deze zullen deelgenoten zijn met Christus. Ze zullen met hem over de wereld regeren vanuit een hemels, stadachtig koninkrijk. Echter zullen deze deelgenoten ook moeten worden beproefd om te kunnen bepalen of ze Jehovah net zo zullen vertrouwen als hun Heer.

In de eerste eeuw werden christenen op tal van manieren op de proef gesteld. Misschien was wel de grootste geloofsbeproeving voor de Joodse christenen dat ze uiteindelijk het Joodse religieuze systeem los moesten gaan laten en dat ze zelfs de fysieke heilige stad Jeruzalem moesten gaan verlaten als gevolg van hun gehoorzaamheid door de geboden van Jezus op te volgen.

In zijn brief aan de Hebreeën legde de apostel Paulus uit dat het Joodse systeem van aanbidding zijn doel had gediend door de Messias voort te brengen en dat dit Joodse geloofssysteem als gevolg daarvan achterhaald was geraakt en geleidelijk aan zou worden uitgefaseerd. Met betrekking tot de stad Jeruzalem, die niet alleen het centrum van aanbidding was voor alle Joden, maar daarnaast ook het onofficiële hoofdkwartier van de apostelen was, herinnerde Paulus zijn geestelijke broeders aan het volgende: We hebben hier toch geen blijvende stad (Hebreeën 13:14)

In diezelfde brief aan de Hebreeën legde Paulus ook uit dat Abraham op de stad wachtte met een echt fundament, waarvan God de Bouwer en Maker is.

 Het is dus met betrekking tot precies die hemelse stad waarover Jesaja het volgende schreef: “Op die dag zal dit lied gezongen worden in het land Juda: ‘We hebben een sterke stad. Hij biedt redding, als muren en wallen. Open de poorten, dan kan het rechtvaardige volk binnengaan, een volk dat zich trouw blijft gedragen. U zult degenen beschermen die volledig op u steunen. U zult hun altijd vrede geven, omdat u degene bent op wie ze vertrouwen. Vertrouw voor altijd op Jehovah, want Jah Jehovah is de eeuwige Rots.” (Jesaja 26:1-4)

Zouden we, net zoals Paulus over de christenen schreef dat ze hier op aarde geen stad zouden hebben die blijft, dan ook niet op gelijke wijze mogen verwachten dat hetzelfde ook op deze tijd van toepassing is? Dat zou inderdaad absoluut redelijk zijn. Jehovah’s Getuigen zijn er echter toe gebracht te geloven dat het Wachttorengenootschap zelf de aardse belichaming is van de “sterke stad” die redding verschaft aan de rechtvaardigen.

Toegegeven, de onderbouwing van het Wachttorengenootschap is bekrompen en vaag, wat ongetwijfeld ook opzettelijk is gedaan, maar de onderliggende suggestie komt duidelijk naar voren. Hier volgt het beknopte commentaar van het Genootschap op het bovenstaande vers, zoals dit staat beschreven in het eerste deel van “Jesaja’s Profetie” op pagina 276:

“Hoewel deze woorden ongetwijfeld in oude tijden in vervulling zijn gegaan, hebben ze ook een duidelijke vervulling in deze tijd. Jehovah’s „rechtvaardige natie”, het geestelijke Israël, beschikt over een krachtige, met een stad te vergelijken organisatie. Wat een reden tot verheuging, tot zingen!”

Enerzijds stelt de geïnspireerde apostel duidelijk dat christenen geen blijvende, aardse, met een stad te vergelijken organisatie zullen hebben. Het Wachttorengenootschap beweert anderzijds wel dat het een “krachtige, met een stad te vergelijken organisatie” is.

Terwijl het er sterk op lijkt dat Jesaja hier anticipeert op de misleidende bewering van het Wachttorengenootschap dat het de sterke stad van redding is, gaat Jesaja verder, alsof hij spreekt voor de gezalfde christenen die nu leven: O Jehovah, onze God, andere meesters dan u hebben over ons geheerst, maar alleen over uw naam spreken we.(Jesaja 26:13)

In de eerste eeuw traden de Joodse heersers op als de eigenaren van Gods gezalfde zonen. Het Sanhedrin beval de apostelen bijvoorbeeld om te stoppen met het prediken over Christus. Enkele eeuwen later benoemde de Romeinse keizer Constantijn zichzelf als de bewaarder en gevolmachtigde van de christelijke leer. Vanaf dat moment werd gedurende vele eeuwen iedereen die de waarheid durfde te onderwijzen door de geestelijkheid geëxecuteerd. Maar zelfs toen Russell en de oorspronkelijke Bijbelonderzoekers zich ogenschijnlijk losmaakten van de heerschappij van het rijk dat heerste over het christendom, bevinden we ons in een situatie waarbij het Wachttorengenootschap nu (in steeds meer toenemende mate) zelf optreedt als de eigenaar van Gods volk. Bedenk eens dat er vóór de pandemie van het coronavirus van alle Jehovah’s Getuigen werd verwacht dat ze actief moesten deelnemen aan de openbare prediking en aan het onderwijzen door gehoorzaam te zijn aan de geboden van Christus. Op dit moment heeft het Besturende Lichaam echter het hoofd van de gemeenten teruggefloten en alle actieve dienaren in de bediening evenals alle pioniers opgedragen om vooral niet de straat op te gaan.

Ter bevordering van hun veronderstelde eigendomsrecht heeft het Wachttorengenootschap, op straffe van leed en uitsluiting besloten dat alle Jehovah’s Getuigen de 1914-hoax van het Wachttorengenootschap en alle daarmee verband houdende bedrieglijke leerstellingen, dat Christus al in het jaar 1918 over het huis van God zou hebben geoordeeld, volledig dienen te accepteren.

Hoe is Jehovah dan van plan om met deze situatie om te gaan? Jesaja vervolgt: Jehovah, in nood hebben ze zich tot u gewend. Ze hebben fluisterend hun gebed uitgesproken toen u hen corrigeerde. (Jesaja 26:16)

Zoals door het hele boek Jesaja en door alle profeten, inclusief Christus wordt benadrukt, zal de komende verdrukking het Wachttorengenootschap vernietigen. Zonder enige twijfel zal de aankomende komst van Christus het Wachttorengenootschap onherstelbaar in diskrediet brengen. De ineenstorting van de veronderstelde sterke stad van redding zal resulteren in een enorme corrigerende tuchtiging voor alle Jehovah’s Getuigen wiens geloof de vernietiging van de aardse organisatie zal overleven. Hierna zullen ze nooit en te nimmer meer enige vorm van redding toeschrijven aan iets of iemand anders dan Jah, Jehovah God zelf.

Om de grote misleiding die het Wachttorengenootschap tegen Jehovah en tegen Jehovah’s Getuigen heeft gepleegd nog verder te benadrukken, hoeven we alleen maar een blik te werpen op het commentaar van het Wachttorengenootschap op het bovenstaande vers. Bethel verklaart:

“In de hedendaagse vervulling werd in 1919 een overblijfsel van het gekastijde geestelijke Israël bevrijd uit Babylon de Grote en in Jehovah’s dienst hersteld. Met hernieuwde kracht bezield stortten gezalfde christenen zich op hun predikingswerk.”

Interessant is dat het Wachttorengenootschap, net als een goochelaar die bedreven is in de kunst van het goochelarij, in hun vermeende vers-na-vers-commentaar op Jesaja, heeft verzuimd om de volgende verzen van het 26ste hoofdstuk van Jesaja te citeren of te onderbouwen: Zoals een zwangere vrouw die op het punt staat te bevallen weeën heeft en het uitschreeuwt van de pijn, zo waren wij vanwege u, o Jehovah. We werden zwanger, we kregen weeën, maar het is alsof we wind hebben gebaard. We hebben het land geen redding gebracht en er is niemand geboren om het land te bewonen. (Jesaja 26:17-18)

Nogmaals, sprekend voor degenen die aan Jehovah toebehoren gedurende de tijd van benauwdheid (grote verdrukking), bekent Jesaja dat hoewel ze hadden verwacht dat ze in zichzelf redding zouden baren, dat het uiteindelijk zo zal zijn dat ze machteloos zullen blijken te zijn – volkomen hulpeloos.

In hun vurige overtuiging dat het Wachttorengenootschap de sterke stad van redding is, zullen Jehovah’s Getuigen uiteindelijk geconfronteerd worden met de ongemakkelijke realiteit dat “Jehovah’s door de geest geleide organisatie” haar doel heeft gediend en dat ze achterhaald is geworden en dat de organisatie uiteindelijk door God zal worden afgedankt. Het komt er feitelijk op neer dat God iedereen geestelijk zal doden door zijn eigen geest terug te trekken. Trok Jehovah immers ook niet zijn geest terug van Jezus, wat Jezus overigens met zijn eigen woorden bevestigde toen hij zei: Mijn God, mijn God, waarom hebt u mij verlaten? (Mattheus 27:46)

Vanuit een geestelijk dode toestand zullen de doden opstaan: Je doden zullen leven. De dode lichamen van mijn volk zullen opstaan. Word wakker en juich van vreugde, jullie die in het stof wonen! Want je dauw is als de dauw in de morgen en de aarde zal degenen die machteloos zijn in de dood tot leven brengen.  (Jesaja 26:19)

In tegenstelling tot de sterke misleiding waaronder Jehovah’s Getuigen op dit moment nog opereren, is Christus echter nog steeds niet teruggekeerd. Evenmin is de parousia al begonnen. Ook is de eerste opstanding nog steeds geen feit.

Het bovenstaande vers staat tussen aanhalingstekens. Dat komt doordat God in context spreekt. “Je doden zullen leven” verwijst naar de natie die God zal creëren en waarvan Hij vervolgens de grenzen zal uitbreiden. (vers 15).

De dode lichamen van mijn volk zullen opstaan” geeft aan dat degenen die zullen leven, zullen toebehoren aan God. Hij bezit hen en heeft hen gekocht met het bloed van zijn eigen Zoon. Degenen die in het Koninkrijk zullen worden geroepen, vormen een speciaal bezit van God – een nieuwe schepping.

‘In het stof wonen’ betekent niet noodzakelijkerwijs dat ze lichamelijk dood zijn en in het graf liggen weg te rotten, hoewel het wel zo is dat zodra de eerste opstanding zal beginnen, de meeste nakomelingen van de vrouw in het stof zullen blijken te slapen. Echter zullen degenen die Jehovah’s strenge corrigerende onderricht met volharding zullen verduren, uiteindelijk nog springlevend blijken te zijn in het vlees. Hun ontwaken zal dan ook in geestelijke zin zijn. De verlevendigende “dauw” die hen zal verkwikken zal niets minder zijn dan de heilige geest. Ze zullen in de ruimste zin van het woord volledig tot leven komen – doordat ze op dat moment verzegeld zullen zijn en aanvaard zullen worden tot het eeuwige Koninkrijk omdat ze zullen behoren tot Christus die hen leven in zichzelf zal schenken.

Dat zal ook het moment zijn waarop Gods volk met de verzekering van Gods uiteindelijke redding het volgende bevel zal krijgen: Mijn volk, ga je binnenkamers in en sluit je deuren achter je. Verberg je een korte tijd, totdat de woede voorbij is.. “ (Jesaja 26:20)

We dienen onszelf te herinneren aan het oorspronkelijke Pascha toen de Israëlieten het bevel kregen om het bloed van een lam op hun deurposten te smeren en om binnen te blijven terwijl de engel des doods aan hun huizen voorbijging. Zo zal ook de komende toorn worden uitgedrukt door de grote verdrukking, waaruit een grote schare tevoorschijn zal komen en de uitverkorenen zullen worden verzegeld en de geest ten volste zal worden uitgestort.