Opmerking van de Nederlandse vertalers: Dit artikel werd oorspronkelijk in het Engels gepubliceerd op 30 december 2004. Het artikel gaat dieper in op Klaagliederen.


Hoewel de oude Israëlieten niet bekend stonden om hun technische vaardigheden, was de tempel van Salomo een van de meest magnifieke bouwwerken van de antieke wereld. Hoewel deze tempel van buitenaf gezien wellicht niet zo imposant was als sommige andere oude bouwwerken misschien zijn geweest; de binnenkant van de tempel was daarentegen wel degelijk ontzagwekkend te noemen. Het interieur van de tempel was verdeeld in twee hoofdcompartimenten: het Heilige en het Allerheiligste. In het Allerheiligste compartiment werden de originele stenen tafelen met de 10 geboden in de Ark van het Verbond bewaard samen met een kruik waarin een beetje van het originele manna werd bewaard.

Muren met cederhouten panelen door de hele tempel waren bedekt met bladgoud en bezaaid met allerlei kostbare edelstenen. Alle tempelgerei en lampenstandaarden waren gemaakt van zuiver goud. De twee massieve, prachtig uitgesneden olijfhouten deuren waren eveneens bedekt met goud. Wat een prachtig gezicht moet het zijn geweest wanneer de stralen van de rijzende zon op de glinsterende gouden deuren van de op het oosten gerichte tempelingang schenen.

Maar wat nog het meest indrukwekkend was aan de tempel die koning Salomo op de berg Moria in Jeruzalem had gebouwd, wat deze tempel zo speciaal en zelfs heilig maakte, was het feit dat Jehovah daar ook echt woonde, althans op een symbolische manier.

Dat feit werd ook duidelijk toen de tempel oorspronkelijk door Salomo werd ingewijd. 1 Koningen 8:10-13 beschrijft wat er gebeurde toen de priesters de heilige Ark van het Verbond naar boven brachten en deze in het Allerheiligste compartiment plaatsten: “Toen de priesters uit de heilige plaats naar buiten kwamen, vulde de wolk het huis van Jehovah. De priesters konden er vanwege de wolk geen dienst meer verrichten, want de glorie van Jehovah vulde Jehovah’s huis. Toen zei Salomo: ‘Jehovah heeft gezegd dat hij in diepe duisternis zou wonen. Ik heb een verheven huis voor u gebouwd, een vaste plaats waar u voor altijd kunt wonen.’”

Niet alleen vulde Jehovah’s heerlijkheid op die dag het huis, maar alle aanwezige Israëlieten waren daarnaast ook nog getuige van een ontzagwekkend schouwspel toen een laaiend vuur uit de hemel neerdaalde om de offers van het altaar te verteren.

2 Kronieken 7:1-3 legt de verbazingwekkende gebeurtenis vast: “Zodra Salomo klaar was met bidden, kwam er vuur uit de hemel dat het brandoffer en de slachtoffers verteerde. Jehovah’s glorie vulde het huis. De priesters konden het huis van Jehovah niet binnengaan omdat Jehovah’s glorie het huis van Jehovah had gevuld. Alle Israëlieten zagen het vuur dat neerdaalde en de glorie van Jehovah boven het huis. Ze lieten zich op de stenen vloer op hun knieën vallen, bogen diep en dankten Jehovah, ‘want hij is goed, eeuwig duurt zijn loyale liefde’.”

Omdat de tempel Gods aanwezigheid onder zijn volk vertegenwoordigde en de door God aangestelde koningen van Juda ook vanuit Jeruzalem regeerden, werd de hele stad Jeruzalem en de berg Sion voor de toenmalige omringende natiën onafscheidelijk vereenzelvigd met de naam van Jehovah. Daarom staat er in Psalm 48:2: “Prachtig in zijn verhevenheid en de vreugde van de hele aarde is de berg Sion in het verre noorden, de stad van de grote Koning.” Evenzo luidt de negende Psalm: “Zing lofzangen voor Jehovah, die in Sion woont, maak zijn daden bekend onder de volken.” Psalm 99:2 luidt: “Jehovah is groot in Sion, hij is boven alle volken verheven.” Ook zegt Psalm 132: “Jehovah heeft Sion uitgekozen, hij heeft het als zijn woonplaats begeerd.” Ten slotte staat in Psalm 135:21: “Laat Jehovah geprezen worden vanuit Sion, hij die in Jeruzalem woont. Loof Jah!”. Maar helaas eerden en respecteerden de Joden niet altijd de God die Jeruzalem en zijn tempel Zijn huis noemde. Als gevolg van hun herhaalde verval in afgoderij en afvalligheid, zorgde Jehovah er uiteindelijk voor dat de prachtige tempel en de hele stad Jeruzalem volkomen werden verwoest door koning Nebukadnezar. De overlevende Joden werden vervolgens zonder pardon uit hun thuisland gedeporteerd richting het verre Babylon.

Het was niet alleen een kolossale ramp voor de Joodse natie, maar het feit dat de stad en de tempel van Jehovah werden veroverd door de Chaldeeuwse aanbidders van Marduk was een enorme smaad voor Jehovah God — althans, in de ogen van de natiën dan. De implicatie was namelijk dat Jehovah in hun ogen een mindere god was dan het Babylonische pantheon.

Uiteraard keurde Jehovah de omverwerping van zijn natie door de Babyloniërs feitelijk goed en Hij kondigde dit zelfs vele jaren van tevoren aan door middel van zijn profeten. Jehovah noemde Nebukadnezar zelfs “mijn dienaar” omdat hij slechts handelde naar Jehovah’s beraadslaging die was gericht tegen de Joden.

Desalniettemin leek het net alsof Gods voornemen, om de wereldveroverende Messias uit de natie Juda voort te brengen, hierdoor definitief was ontspoord. Per slot van rekening zou de Messias voortkomen uit de koninklijke geslachtslijn van David, terwijl de koningen en vorsten van Juda tegelijkertijd waren geworden tot hulpeloze gevangenen in het land van de Chaldeeën. Ook was er van de koninklijke stad van David slechts een puinhoop overgebleven.

Het was dan ook geen wonder dat de vernederde aanbidders van Jehovah destijds klaagden over de trieste gang van zaken die het gevolg was van hun eigen dwaasheid. De 137ste Psalm betreft een klaaglied over hun benarde situatie en zegt: “Aan de rivieren van Babylon, daar zaten we. We huilden als we aan Sion dachten. Aan de populieren in haar midden hingen we onze harpen. Daar vroegen zij die ons gevangenhielden om een lied, onze bespotters wilden vermaak: ‘Zing voor ons een van de liederen van Sion.’ Hoe kunnen we het lied van Jehovah zingen op vreemde grond?” (Psalm 137:1-4)

Als profeet en priester van het koninkrijk Juda was Jeremia gedurende meer dan 40 jaar persoonlijk getuige van het eindresultaat van zijn profetie; namelijk de volledige vernietiging van Jeruzalem. Jeremia werd echter niet naar Babylon afgevoerd zoals eerder wel het geval was bij zijn tijdgenoten, Ezechiël en Daniël. Maar nadat de overgebleven Joden in ketenen waren weggesleept, bleef Jeremia een tijdlang achter in de met puin bezaaide ruïnes van Jeruzalem om te huilen en te weeklagen over de ramp die Jehovah’s ooit zo glorieuze stad en tempel was overkomen.

Een inleiding tot Klaagliederen in de Septuaginta luidt: “En het gebeurde dat, nadat Israël gevangen was genomen en Jeruzalem verwoest was, Jeremia ging zitten huilen en weeklagen met deze klaagzang over Jeruzalem en zei …”

“CHRISTUS JEZUS ZELF IS DE HOOFDHOEKSTEEN”

Tegenwoordig wordt Jehovah niet langer meer geassocieerd met welke stenen tempel dan ook. De christelijke apostel Paulus ging in het boek Hebreeën uitvoerig in detail om uit te leggen hoe de oude draagbare tabernakel en de latere tempel slechts typische representaties en kopieën waren van geestelijke werkelijkheden.

Een van de vele overeenkomsten die het vermelden waard zijn: net zoals de tempel van Salomo ooit werd ingewijd toen een golvende wolk de tempel vulde en er vuur vanuit de hemel knisperde en neerdaalde ten overstaan van vele getuigen teneinde de offergaven te verteren, zo wijdde ook Jezus een geestelijke tempel in toen hij opsteeg naar de hemel in een wolk terwijl een menigte van zijn discipelen vol ontzag toekeek. Kort na de hemelvaart van Christus, zweefden er wonderbaarlijke tongvormige vlammen van vuur boven de hoofden van de eerste discipelen toen ze elkaar vervolgens in een bovenkamer ontmoetten, en ze begonnen plotseling te spreken voor de bijeenverzamelde Pentecost-menigten in talen die hen voorheen nog onbekend waren. Op die manier drukte Jehovah zijn goedkeuring uit over de geestelijke tempel, net zoals God eerder ook zijn goedkeuring liet blijken met betrekking tot Salomo’s tempel.

De apostel Paulus verklaarde in talrijke Schriftplaatsen dat gezalfde christenen onderdeel uitmaken van zo’n dergelijke geestelijke tempel. Efeziërs 2:20-22 zegt bijvoorbeeld: “Jullie zijn gebouwd op het fundament van de apostelen en profeten, terwijl Christus Jezus zelf de fundament-hoeksteen is. Het hele gebouw, harmonieus samengevoegd, groeit in eendracht met hem uit tot een heilige tempel voor Jehovah. In eendracht met hem worden ook jullie samen opgebouwd tot een plaats waarin God door geest woont.”

Een andere belangrijke parallel betreft het feit dat zowel de fysieke als de geestelijke tempels worden geïnspecteerd of beoordeeld. Het laatste boek van de Hebreeuwse Geschriften voorzegt dat er een speciale boodschapper naar Gods tempel zal komen. Maleachi 3:1 luidt: “‘Let op! Ik stuur mijn boodschapper, en hij zal een weg voor mij banen. Plotseling zal de ware Heer, die jullie zoeken, naar zijn tempel komen. En de boodschapper van het verbond zal komen, naar wie jullie verlangen. Hij zal beslist komen’, zegt Jehovah van de legermachten.”

Als de voorzegde boodschapper van het verbond reinigde Jezus de Joodse tempel bij twee verschillende gelegenheden, één keer aan het begin van zijn bediening en nog een keer aan het einde van zijn bediening. Tijdens beide gelegenheden verdreef Christus de geldwisselaars uit de tempel. Kort na zijn laatste inspectie kondigde Jezus tot grote verbazing van zijn discipelen het volgende aan: “Er komt een tijd dat alles wat jullie hier zien, afgebroken zal worden. Niet één steen zal op de andere blijven.” (Lukas 21:6) Vervolgens vertelde Jezus tot in detail hoe een profetisch walgelijk ding opnieuw verwoesting over Gods heilige plaats zou brengen.

Interessant is dat precies veertig jaar later tot op de dag nauwkeurig, gerekend vanaf zijn eerste inspectie tijdens Pascha in het jaar 30, de stad Jeruzalem en haar tempel door de Romeinse legioenen werden verwoest.

De profetie van Maleachi leent zich echter voor de terugkomst van Christus in de hoedanigheid van inspecteur en louteraar van de geestelijke tempel, waarvan hij zelf aan het hoofd staat. Daar blijft het niet bij. De profetie van Christus die de verwoesting van Jeruzalem en zijn tempel door een „walgelijk ding” voorspelde, heeft daarnaast ook nog een toepassing die reikt tot ver ná de 1ste eeuw.

De vraag die Jehovah’s Getuigen zouden moeten overwegen, is deze: heeft er in de bijna 2000-jaar lange geschiedenis van het christendom iets plaatsgevonden dat ook maar enigszins valt te vergelijken of dat überhaupt zelfs maar enigszins in de buurt kwam van de verwoestende ramp die Jehovah’s volk in de tijd van Jeremia of in de 1ste eeuw overkwam, toen Jeruzalem en zijn tempels werden verwoest door buitenlandse imperiale machten tijdens die twee gelegenheden? Het antwoord op die vraag luidt: nee.

Het Wachttorengenootschap interpreteert talloze profetieën op een manier die zou moeten aantonen dat het ware christendom door de eeuwen heen min of meer geleidelijk werd verzwolgen en overschaduwd door de Babylonische christenheid, tot aan het herstel van de ware gemeente in de vorm van de organisatie van Jehovah’s Getuigen in de moderne tijd.

Het probleem ten aanzien van die leerstelling is dat deze het duidelijke feit verwerpt dat het herstel van de ware gemeente pas zal plaatsvinden nádat Jehovah God het zal toestaan dat zijn volk zal worden getroffen door een onverwachte ramp. Volgens het Wachttorengenootschap vindt de verwoesting van Jeruzalem en de tempel echter een parallel in een toekomstige vernietiging van de heidense christenheid. De spreekwoordelijke kar loopt dus vooruit op het paard, in die zin dat Jehovah’s Getuigen veronderstellen dat er een herstel heeft plaatsgevonden nog vóórdat er überhaupt sprake was van de noodzaak voor een terugkoop en een redding!

Het is dan ook mijn taak om de Jehovah’s Getuigen te wijzen op het feit dat de profetieën absoluut  voorspellen dat er een soortgelijke onverwachte ramp in het verschiet ligt ten aanzien van Jehovah’s geestelijke tempel en het volk van God.

Eerlijk gezegd vallen de ontberingen van de Internationale Bijbelonderzoekers in de periode tussen 1916-1919, hoe schrijnend ze destijds ook leken, niet eens te vergelijken met de enorme rampspoed die het Sion van Jeremia door toedoen van de Babyloniërs heeft moeten verduren. Indien de profetieën waar blijken te zijn en indien de Bijbelse patronen daadwerkelijk een zinvolle gelijkenis moeten hebben met de moderne realiteit, dan valt er geen andere redelijke conclusie te trekken, behalve dat Jehovah’s Getuigen in de nabije toekomst een ramp van onvoorstelbare proporties te wachten staat.

Het overige deel van dit essay zal zich voornamelijk richten op geselecteerde passages uit Klaagliederen. Hoewel Klaagliederen niet wordt beschouwd als een profetisch boek, onthult het wel degelijk een zorgvuldige overweging ervan tegen de achtergrond van andere profetische boeken waaruit blijkt dat Jeremia’s boek van Klaagliederen een patroon vestigt voor datgene wat nog komen gaat.

“AL HAAR POORTEN ZIJN VERWOEST”

Het vierde vers uit het eerste hoofdstuk van Klaagliederen luidt als volgt: “De wegen naar Sion rouwen, omdat niemand naar het feest komt. Al haar poorten zijn verwoest, haar priesters zuchten. Haar maagden treuren, ze heeft het zwaar te verduren.”

Op vele, vele plaatsen in de profetie voorzei Jehovah dat Hij zijn eigen heilige plaats tot een schrikbeeld zou maken. Een profetisch boek dat harmonieert met Klaagliederen is het boek Joël. Joël beschrijft het hele “land“, evenals Gods heilige plaats, dat wordt verwoest door een invasie van insectachtige indringers uit het noorden. De profetie van Joël heeft echter slechts in de verte betrekking op Nebukadnezars vernietiging van Jeruzalem. Er zijn namelijk een aantal interessante dingen te noemen die erg van elkaar verschillen.

Om te beginnen roept Jehovah zijn volk op om te rouwen tijdens een periode van nationale rampspoed, waarbij de priesters en dienaren van God het bevel krijgen om zich in Jehovah’s huis te verzamelen om daar te gaan smeken om de gunst van God. Het was echter duidelijk dat het destijds voor de Joodse priesters niet mogelijk was geweest om bijeen te komen in Salomo’s tempel, nadat deze was verwoest of terwijl deze werd belegerd. Niettemin zegt Joël 1:13-14: “Doe zakken aan en rouw, priesters. Jammer, dienaren van het altaar. Kom binnen en breng de nacht door in zakken, dienaren van mijn God, want graanoffer en drankoffer zijn het huis van jullie God ontzegd. Kondig een vasten af, roep een plechtige vergadering bijeen. Verzamel de oudsten met alle bewoners van het land bij het huis van Jehovah, je God, en roep tot Jehovah om hulp.”

Klaagliederen 2:18-19 stemt overeen met de oproep aan Gods volk om in rouw te gaan over de verwoesting. Er staat: “Jehovah is rechtvaardig: ik ben namelijk tegen zijn bevelen in opstand gekomen. Luister, alle volken, en zie mijn leed. Mijn maagden en mijn jonge mannen zijn gevangengenomen. Ik heb naar mijn minnaars geroepen maar ze hebben me bedrogen. In de stad zijn mijn priesters en mijn oudsten omgekomen, terwijl ze op zoek waren naar voedsel om in leven te blijven.”

De afgelopen circa 70 jaar heeft het Wachttorengenootschap de sprinkhanen van Joël geïnterpreteerd als zijnde een symbolisering van de Jehovah’s Getuigen; terwijl ze tegelijkertijd ook veronderstelden dat de priesters en de “dienaren van het altaar” de moderne geestelijkheid van de heidense christenheid vertegenwoordigen. Echter blijkt deze interpretatie simpelweg onhoudbaar te zijn en deze interpretatie blijkt dan ook geen stand te houden wanneer men hier nuchter over gaat redeneren. “Het huis van Jehovah, je God” is duidelijk bedoeld om de gemeente van Christus te vertegenwoordigen en de priesters en de „dienaren van het altaar” kunnen dan ook alleen maar de gezalfde broeders van Christus zijn. Elke interpretatie die dat niet erkent, dient dan ook te worden beschouwd als waardeloos en dient daarop in de prullenbak te worden gegooid!

Bovendien geeft de profetie daarnaast ook duidelijk aan dat God tussenbeide komt ten behoeve van zijn belegerde volk en dat Jehovah de sprinkhanenachtige indringers zal vernietigen. Het eindresultaat van Jehovah’s tussenkomst en de ommekeer van de zaken wordt vermeld in Joël 3:17, waar staat: “Jullie zullen moeten weten dat ik Jehovah ben, jullie God, die er blijft op Sion, mijn heilige berg. Jeruzalem zal een heilige plaats worden en vreemden zullen er niet meer doorheen trekken.” Het moet dan ook voor iedere nuchtere lezer van Joël duidelijk zijn dat de symbolische sprinkhanen de „vreemden” zijn die Jehovah’s geestelijke heilige plaats verwoesten en ontheiligen.

Aangezien de apostel Petrus op de dag van Pentecost citeerde uit de profetie van Joël en hij deze toepaste op de christelijke gemeente, blijkt hieruit ook duidelijk dat de “heilige plaats” en “Jeruzalem” ook een belangrijke toepassing kennen met betrekking tot de gemeente van Christus, en wel tijdens een later moment gedurende een oordeelsperiode. En, zoals eerder ook al werd vermeld, weten we dat aangezien er tot op heden nog steeds niet zo’n soort dergelijke verwoesting van de gezalfde gemeente heeft plaatsgevonden, dat we dan ook kunnen verwachten dat er nog een toekomstige vervulling van de profetie van Joël zal moeten gaan plaatsvinden, evenals een toekomstige vervulling van alle andere profetieën.

Terugkomend op Klaagliederen, spreekt Jeremia verderop in het 16de vers over Jeruzalem in het vrouwelijke geslacht, wat ook in overeenstemming is met tal van andere profetieën die Gods organisatie als vrouw personifiëren. “Over die dingen huil ik, de tranen stromen uit mijn ogen. Want iedereen die me zou kunnen sterken of troosten is ver weg. Mijn zonen zijn eenzaam en verlaten, want de vijand heeft overwonnen.”

Klaagliederen 1:13 luidt eveneens: “Hij heeft een verlaten vrouw van me gemaakt. De hele dag ben ik ziek.” Heeft dit aspect van Klaagliederen dan enige toepassing op de verwoesting van het christendom?

Allereerst; in Galaten 4:27 citeerde Paulus Jesaja 54:1 met betrekking tot de onvruchtbare en verlaten toestand van Gods vrouwelijke organisatie en de apostel paste die profetie rechtstreeks toe op de christelijke organisatie. In hoofdstuk 54 van Jesaja, waaruit de apostel citeerde, spreekt Jehovah echter op een geruststellende wijze tot zijn “gekwelde vrouw, door storm geteisterd, zonder troost.” De reden dat Jehovah haar troost, is vanwege datgene wat in het zevende vers staat geschreven: “Korte tijd heb ik je verlaten, maar met grote barmhartigheid zal ik je terugbrengen. In een stortvloed van woede heb ik mijn gezicht een moment verborgen, maar met eeuwige loyale liefde zal ik barmhartig voor je zijn…”

Het is duidelijk dat dat aspect van de profetie niet van toepassing is op het 1ste-eeuwse christendom. Het Wachttorengenootschap erkent de relevantie ervan voor christenen en past het toe op de ontberingen die de Internationale Bijbelonderzoekers lang geleden tussen 1916-1919 hebben doorgemaakt. Zonder het punt verder te verduidelijken, komen de feiten van de geschiedenis en de profetie simpelweg niet overeen om deze interpretatie van het Wachttorengenootschap als zodanig te ondersteunen.

Sta daarnaast ook eens stil bij wat Jesaja 54:16 zegt: “Kijk! Ikzelf heb de ambachtsman geschapen, die het houtskoolvuur aanblaast, en zijn arbeid levert een wapen op. Ik heb ook de man geschapen die dood en verderf zaait.”

In de 5de eeuw v.G.T. diende Nebukadnezar als “de man die dood en verderf zaait” toen hij verdriet en verwoesting bracht over de vrouwachtige stad Jeruzalem en toen hij een groot deel van de wereld aan zich onderwierp. Nebukadnezar beeldde een voorbode af van de 8ste koning in zijn door God toegewezen rol als bestraffer. De moderne „man van dood en verderf” wordt ook op profetische wijze beschreven in Daniël als zijnde de zogenaamde “koning die er meedogenloos uitziet”.

De betekenis van deze verbanden ligt in het feit dat de koning die er meedogenloos uitziet zijn verwoestende werk verricht in de tijd van het einde. Feitelijk zal de mate waarin hij dood en verderf zaait zo erg zijn dat hij daarmee Christus zal uitlokken tot een directe confrontatie. Zijn verwoestende werk wordt in Daniël 8:24 als volgt beschreven: “Hij zal op een bijzondere manier verwoesting aanrichten, en hij zal slagen in alles wat hij onderneemt. Hij zal machtigen ten val brengen, ook het volk dat uit de heiligen bestaat.”

Indien de profetieën correct worden geïnterpreteerd, moet worden erkend dat de ondergang en de verwoesting die over de op vrouwen gelijkende christelijke organisatie komt, dient als een onmiddellijke opmaat naar Jehovah’s redding van zijn volk en het laatste oordeel tijdens Armageddon. Alleen al daarom is het dus onmogelijk om te stellen dat de voorzegde rampspoed en verwoesting van Jehovah’s organisatie al zou hebben plaatsgevonden.

Overweeg daarnaast bovendien ook nog even de verbazingwekkende onderlinge verbondenheid van enkele bekende profetieën: In het 12de hoofdstuk van Openbaring wordt de symbolische vrouw die het koninkrijk baart afgebeeld als schreeuwend van pijn en doodsangst en wordt ze gedurende een vastgestelde periode van 1260 dagen, ofwel drieënhalf jaar in afzondering gedreven in een symbolische wildernis. In het elfde hoofdstuk van Openbaring worden Gods twee gezalfde getuigen beperkt tot een prediking gekleed in zakken (een symbool van vernedering en rouw), als gevolg van de vertrapping van Gods heilige stad door de natiën gedurende een vergelijkbare periode van 42 maanden.

In Klaagliederen 2:10 wordt eveneens beschreven hoe de oudere mannen van Sion in zakken gekleed gaan terwijl zij rouwen om de verwoesting van Jehovah’s stad: “De oudsten van de dochter Sion zitten zwijgend op de grond. Ze gooien stof op hun hoofd en hebben zakken aan. De maagden van Jeruzalem buigen hun hoofd naar de grond.” Bovendien beschrijft het visioen van Openbaring de twee priesterachtige gezalfde profeten die door hun vervolgers zullen worden gedood. Klaagliederen 2:20b stelt dan ook terecht de vraag: “Of moeten priesters en profeten in het heiligdom van Jehovah gedood worden?

Ook beschrijft Openbaring de volken der aarde die zich verheugen over de dood van Gods twee symbolische gezalfde dienstknechten; waarover Klaagliederen 2:16 het volgende zegt: “Over jou hebben al je vijanden hun mond geopend. Ze fluiten, knarsen met hun tanden en zeggen: ‘We hebben haar opgeslokt. Dit is de dag waarop we hebben gewacht. Het is zover, we hebben het gezien!’”

Vers 17 luidt gedeeltelijk: “Door hem kon de vijand plezier om je hebben, hij heeft de kracht van je tegenstanders vergroot.”

Klaagliederen 1:21 zegt: “Men heeft mijn gezucht gehoord, er is niemand om me te troosten. Al mijn vijanden hebben over mijn ellende gehoord. Ze zijn blij dat u dit hebt veroorzaakt…”

Klaagliederen 1:7b: “Toen haar volk in handen viel van de tegenstander en niemand haar hielp, zagen tegenstanders haar en lachten om haar ondergang.”

Klaagliederen 3:46 laat zien: Al onze vijanden hebben hun mond tegen ons geopend.

Ook beschrijft het eerder aangehaalde vers van Klaagliederen 1:16 dat de zonen van de op vrouwen gelijkende stadsorganisatie verwoest en overwonnen worden door een vijand die zich heeft grootgemaakt. Klaagliederen 1:9b laat zich lezen op dezelfde manier: “O Jehovah, zie mijn ellende, want de vijand heeft zich grootgemaakt.”

Terugkerend naar de profeet Daniël, voorspelt het 8ste hoofdstuk dat de heilige plaats van Christus’ heiligdom en de zonen van God vertrapt zullen worden door een koning die er meedogenloos uitziet en die zich ook in zijn hart zal verheffen. Klaagliederen 1:10 beschrijft ook dat volken (meervoud) – dus niet alleen Nebukadnezars Babylon – Jehovah’s heiligdom en gemeente zullen binnengaan: “De tegenstander heeft zijn hand gelegd op al haar schatten. Want ze zag volken haar heiligdom binnengaan, degenen die u had verboden in uw gemeente te komen.”

Oplettende lezers dienen er ook op te letten dat Christus Jezus ook voorzei dat de heidense natiën en hun politieke “walgelijke ding” verwoesting zouden veroorzaken en Gods heilige plaats zouden vertrappen „totdat de vastgestelde tijd van de heidenen (natiën) voorbij is.

Het boek Klaagliederen is duidelijk bedoeld als een geïnspireerde klaagzang en gaat niet over de aankomende vernietiging van de heidense christenheid, noch over de relatief onbeduidende vervolgingen van de gezalfde Bijbelonderzoekers in 1918; maar gaat veeleer over de volledige verwoesting van de organisatie die tijdens de komst van Christus bestaat uit de aardse gezalfde zonen van Sion, tijdens de aankomende grote verdrukking. Daarom klaagt Jeremia ook over de gezalfde zonen van Sion, zeggende: “De kostbare zonen van Sion, die hun gewicht in goud waard waren — ach, ze worden bezien als aardewerken kruiken, het werk van de hand van een pottenbakker!” (Klaagliederen 4:2) En nogmaals, in Klaagliederen 4:20: “De adem in onze neusgaten, de gezalfde van Jehovah, is gevangen in hun grote kuil.”

“ANGST EN VALSTRIKKEN HEBBEN ONS IN HUN GREEP”

Ondanks het risico de lezer te overweldigen, lijkt het ook belangrijk om kennis te nemen van wat meer van de vele parallellen en verbanden die Klaagliederen heeft met tal van apocalyptische profetieën. U mag uw eigen conclusies trekken over de betekenis hiervan.

Het boek Klaagliederen heeft ook betrekking op Habakuk. Klaagliederen 4:19 zegt bijvoorbeeld: “Onze achtervolgers waren sneller dan de arenden in de lucht.” Habakuk 1:8b beschrijft op dezelfde manier de roofzuchtige Chaldeeuwse aanvalsmacht als een adelaar die op zijn prooi neerstort en zegt: “Als een arend duiken ze op hun prooi.”

De betekenis van deze parallel is dat, hoewel de profetie van Habakuk duidelijk een eerste vervulling had toen Nebukadnezars horden Juda aanvielen, de primaire toepassing van het visioen van Habakuk juist betrekking heeft op de toekomst; zoals Jehovah zelf Habakuk in herinnering bracht toen hij zei: “Want het visioen wacht nog op de vastgestelde tijd, het haast zich naar zijn einde en het zal niet liegen. Ook al zou het op zich laten wachten, blijf ernaar uitkijken! Want het zal beslist uitkomen. Het zal niet te laat komen!” (Habakuk 2:3) (Voor een meer gedetailleerde uiteenzetting zie het hoofdstuk: Habakuk uit het boek “Jehovah Zelf is Koning Geworden”.

Het feit dat Habakuk slechts het visioen te zien kreeg van de dag van benauwdheid voor Gods volk, zorgde ervoor dat hij een extreme mate van lichamelijk ongemak en angst voelde. De profeet schrijft in Habakuk 3:16: “Ik hoorde het en beefde vanbinnen, bij het geluid trilden mijn lippen. Verrotting tastte mijn botten aan, ik stond te trillen op mijn benen. Toch wacht ik rustig op de dag van ellende, want hij komt over het volk dat ons aanvalt.”

Klaagliederen 2:11 geeft een stem aan de harde werkelijkheid van Habakuks gruwelijke visioen waar we lezen: “Mijn ogen zijn uitgeput van het huilen. Mijn binnenste is vol onrust. Mijn lever is uitgestort op de grond vanwege de ondergang van mijn dochter, mijn volk.” Beschouw verder ook nog de verbanden met Jesaja. Klaagliederen 3:47 zegt: “Angst en valstrikken hebben ons in hun greep, verwoesting en vernietiging.”

Jesaja 24:17-18 gebruikt vervolgens dezelfde taal om Sions verdrukking te beschrijven: “Angst, valkuil en strik staan je te wachten, bewoner van het land. Wie vlucht voor het beangstigende geluid zal in de valkuil vallen en wie uit de valkuil klimt zal in de strik gevangen worden.”

Jesaja’s profetie is beslist van toepassing tot ver buiten Bijbelse tijden zoals ook blijkt uit de volgende reeks verzen, die ontegenzeggelijk verband houden met Jehovah’s oordeel en met het vastbinden en het in de afgrond slingeren van het leger van demonische vorsten vanuit de hemelse gewesten, zodra Jehovah’s koninkrijk oppermachtig zal beginnen te regeren. Jesaja 24:21-23: “Op die dag zal Jehovah in de hoogte afrekenen met het leger van de hoogte, en op aarde met de koningen van de aarde. En ze zullen bijeengedreven worden als gevangenen in een kuil, ze zullen opgesloten worden in de kerker. En na lange tijd zal er aandacht aan ze worden gegeven. De vollemaan zal rood worden van schaamte en de stralende zon zal zich schamen, want Jehovah van de legermachten is Koning geworden op de berg Sion en in Jeruzalem, vol pracht voor de ogen van de oudsten van zijn volk.”

Er zijn daarnaast ook nog andere belangrijke verbanden op te noemen tussen Klaagliederen en Jesaja. Klaagliederen 2:21 zegt bijvoorbeeld: “In de straten liggen jongens en oude mannen dood op de grond.” Klaagliederen 1:13 zegt ook: “Vanuit de hoogte heeft hij vuur in mijn botten gestuurd, en hij onderwerpt ze allemaal. Hij heeft een net voor mijn voeten uitgespreid, hij heeft me gedwongen achteruit te wijken.” Jesaja 51:20 gebruikt exact dezelfde taal om de geestelijke gevangenschap van de zonen van het hemelse Sion tijdens het oordeel te beschrijven. Er staat: “Je zonen zijn bezweken. Ze liggen op elke straathoek, als wilde schapen in een net. Ze zijn volgegoten met de woede van Jehovah, de bestraffing van je God.’”

Er is daarnaast ook nog een soortgelijke parallel tussen Klaagliederen en Jesaja. Klaagliederen 3:28-29 roept op om Gods woordvoerder tot zwijgen te brengen in het stof. Er staat: “Laat hij alleen en zwijgend blijven zitten als Hij het op hem legt.  Laat hij zijn mond in het stof steken, misschien is er nog hoop.”

In het 29ste hoofdstuk van Jesaja roept Jehovah zijn geestelijke natie op om weeklagen en rouw te ervaren en roept Hij de stem van „Ariël” op om uit de grond op te stijgen als een fluistering vanuit het stof. Jesaja 29:2-4 luidt: “Maar ik zal ellende brengen over A̱riël,er zal gerouwd en gejammerd worden. Ze zal voor mij worden als de vuurhaard van Gods altaar. Ik zal je aan alle kanten belegeren, ik zal je insluiten met een palissade en belegeringswerktuigen tegen je opstellen. Je zult ten val worden gebracht. Vanaf de grond zul je spreken en wat je zegt zal in het stof gedempt worden. Je stem zal uit de grond komen zoals de stem van een medium, en je woorden zullen fluisterend klinken vanuit het stof.”

Verbazingwekkend genoeg erkende het Wachttorengenootschap 40 jaar geleden zelfs dat dit gedeelte van Jesaja’s profetie een toekomstige vervulling zou hebben met betrekking tot het gezalfde overblijfsel. In een vaag antwoord op één van de vragen van de lezers in de Wachttoren van 15 maart 1961 merkte het Genootschap het volgende op:

„Deze woorden laten zien dat Gods aardse organisatie zou worden aangevallen en door de vijanden van Gods koninkrijk tot een zeer lage staat zou worden teruggebracht. Gods volk zou als het ware ter aarde worden verpletterd op het moment dat Gog hen zal aanvallen, zodat wat ze uitten, welke vocale geluiden ze maakten, vanuit hun diepe vernedering naar boven zou komen. Het zou zijn als geluid dat uit het stof van de aarde zou komen. Het zou zijn alsof een spiritueel medium praat met het vocale geluid dat uit het stof van de aarde komt.”

Opmerking van de vertaler: het originele artikel is helaas niet meer terug te vinden op jw.org. Dit is in overeenstemming met het verwijderen van de bibliotheken in Koninkrijkszalen en het vernietigen van oude lectuur nadat het Besturend Lichaam “nieuw licht” heeft ontvangen en de oude lectuur niet meer de huidige zienswijze weergeeft.  Daarom is dit gedeelte zo getrouw mogelijk vertaald vanuit het Engels.

Het is echter duidelijk dat het bovenstaande overtuigende commentaar op Jesaja een tijdelijk moment van interpretatieve helderheid bleek te zijn. Meer recentelijk, in het commentaar van Jesaja’s Profetie: Licht voor de hele Mensheid, dat in het jaar 2000 werd gepubliceerd, dat zogenaamd een gedetailleerde vers-na-vers bespreking betreft van Jesaja, gooide het Wachttorengenootschap alle vermeldingen overboord waarin de moderne organisatie op zo’n dergelijke wijze in een ondergeschikte positie werd geplaatst. Het wordt volledig verdoezeld dankzij de listigheid van het Wachttorengenootschap om zo bij de lezer de indruk te wekken dat de val van Ariël slechts alleen maar van toepassing was op de periode van Jeruzalems verwoesting in 607 v.Chr.

Het 29ste hoofdstuk van Jesaja is echter meer dan ooit relevant voor Jehovah’s Getuigen in deze tijd. Het is feitelijk uiterst cruciaal bij het vaststellen van de betekenis van datgene wat Jezus de zogenaamde “vastgestelde tijd van de heidenen” noemde. Het geeft ook aan dat de luide stem van de getrouwe slaaf, die momenteel nog over de hele wereld wordt geprojecteerd in honderden verschillende talen door middel van het medium van het Wachttorengenootschap, is voorbestemd om te worden gedempt.

Maar wat kan het flagrante gebrek aan inzicht van het Wachttorengenootschap inzake deze waarheden dan verklaren? Welnu, precies hetzelfde 29ste hoofdstuk van Jesaja gaat verder met het beschrijven van de geestelijke bedwelmdheid en de trieste blindheid van de potentiële uitleggers van Jehovah’s woord, door over Gods hedendaagse profeten het volgende te verklaren: “Want Jehovah heeft een geest van diepe slaap over jullie uitgestort. Hij heeft jullie ogen, de profeten, gesloten en hij heeft jullie hoofden, de visionairs, bedekt. Elk visioen wordt voor jullie als de woorden van een verzegeld boek. Wanneer men het aan iemand geeft die kan lezen en zegt: ‘Lees dit alsjeblieft voor’, zal hij zeggen: ‘Dat kan ik niet, want het is verzegeld.’  En als men het boek aan iemand geeft die niet kan lezen en zegt: ‘Lees dit alsjeblieft’, zal hij zeggen: ‘Maar ik kan niet lezen.’” (Jesaja 29:10-12)

Trouw aan de woorden van de profeet hebben Jehovah’s Getuigen inderdaad de woorden van het boek Jesaja hardop voorgelezen in de (toenmalige) wekelijkse gemeentelijke boekstudies die over de gehele wereld werden gehouden. Toch is er ondanks dit alles geen enkele bijbelse geletterde visionair of institutionele profeet in staat geweest om Jehovah’s gecodeerde profetie over zijn ‘vreemde’ en ‘ongewone werk’ te begrijpen. Trouw aan de profetie is het voor hen alsof het boek is verzegeld en alsof de potentiële vertolkers ervan analfabeet zijn.

Maar sommigen vragen zich dan wellicht het volgende af: Indien Jehovah’s Getuigen daadwerkelijk Gods volk zijn terwijl ze tegelijkertijd ook verblind zijn en terwijl ze ook zullen worden overvallen door de volledig onverwachte oordelen van Jehovah, is het dan ook niet zo dat dit er juist voor zorgt dat zij als gevolg van deze verachtelijke blindheid van de Wachttoren-organisatie in dit opzicht worden uitgesloten als zijnde het volk van God? Nogmaals, Klaagliederen bevestigt wederom de woorden van de profeten.

VISIOENEN VAN LEUGEN EN BEDROG

Over de ineenstorting van Sion gesproken; Jeremia beklaagde zich over de stand van zaken waarbij de eigen profeten van Jeruzalem nutteloze en onbevredigende uitspraken deden. Klaagliederen 2:14 luidt: “De visioenen die je profeten zagen waren leugen en bedrog. Ze brachten je fouten niet aan het licht, om je gevangenschap te voorkomen, maar ze bleven je valse en misleidende visioenen vertellen.”

Eerder nog had Jehovah elke connectie met de zelfzuchtige profeten van Jeruzalem verbroken; tegen zijn ware profeet, Jeremia zei Hij: “De profeten profeteren leugens in mijn naam. Ik heb ze niet gestuurd, ik heb ze niets opgedragen en ik heb niet tegen ze gesproken. Ze profeteren tot jullie een leugenvisioen, een zinloze voorspelling en bedrog uit hun eigen hart.” (Jeremia 14:14)

Ironisch genoeg sprak Jeremia wel degelijk de waarheid over de verwoesting van Jeruzalem. Ook Jesaja, Micha, Habakuk, Ezechiël en Zefanja deden dit. Zij waren dan ook echte profeten. De Joden, en dan met name hun leiders, weigerden echter naar Gods boodschappers te luisteren. De Joden luisterden daarentegen liever naar de profeten die op bedrieglijke wijze Jehovah’s vrede en goede intenties voor de stad verkondigden.

Jeremia’s klaagzang belichaamt daarom ook absoluut op treffende wijze de tegenwoordige toestand van de Wachttoren-organisatie! Spreekt het Wachttorengenootschap dan niet profetisch in Jehovah’s naam? Ja, dat doen ze zeker. Ironisch genoeg beschouwen zelfs de religieuze tegenstanders van de Jehovah’s Getuigen het Wachttorengenootschap als zijnde een valse profeet. Ook Jehovah’s ware profeten zijn het daarmee eens, zij het wel om andere redenen.

Natuurlijk beweert tegenwoordig geen enkele Jehovah’s Getuige een profeet te zijn in de zin dat ze rechtstreeks openbaringen van God ontvangen. Het Wachttorengenootschap spreekt echter wel degelijk met gezag over Jehovah’s Getuigen door de profetische boodschap van de Bijbel te interpreteren en te projecteren. Het Wachttorengenootschap verwijst naar zichzelf als zijnde de stem van de Jeremia-klasse en Ezechiël-klasse, enzovoort. Maar het Wachttorengenootschap heeft de boodschappen van de oude Bijbelse profeten verdraaid, wat heeft geresulteerd in een misleidend en waardeloos visioen met betrekking tot wat er komen gaat.

Zoals alle Jehovah’s Getuigen heel goed weten, concentreren de meeste profetische interpretaties door het Wachttorengenootschap zich bijna allemaal op het jaar 1914 – een datum die elk voorbijgaand jaar steeds verder in de vergetelheid raakt en steeds irrelevanter wordt. Een ander groot deel van de bijbelse profetieën werd geïnterpreteerd als zijnde van toepassing op de heidense christenheid of op Babylon de Grote in plaats van op het Israël van God. Als gevolg hiervan hebben Jehovah’s Getuigen geen geldige bijbelse basis meer om zich nog verder te kunnen anticiperen op enige vorm van een toekomstige goddelijke veroordeling die nog zou kunnen gaan plaatsvinden. Het is voor de gemiddelde Jehovah’s Getuige simpelweg ondenkbaar dat de Wachttoren-organisatie er zo faliekant naast zou kunnen zitten door te stellen dat Jehovah op de één of andere manier ontevreden zou kunnen zijn over deze organisatie.

Door middel van talloze lezingen, artikelen en grafische illustraties in de vele tijdschriften van het Wachttorengenootschap projecteren ze daarmee een visioen van een triomfantelijke organisatie van glimlachende Jehovah’s Getuigen die hand in hand de nieuwe wereld binnenmarcheren. Maar het op de Bijbel gebaseerde visioen van het Wachttorengenootschap ten aanzien van de nabije toekomst is niets minder dan waardeloos en misleidend te noemen omdat het Gods oordeelsboodschap, dat onvermijdelijk eerst zal moeten plaatsvinden, volledig teniet doet.

Net zoals de Joodse koningen en hun onderdanen veronderstelden dat Jehovah het nooit en te nimmer zou toestaan dat Jeruzalem zou worden verwoest, zijn Jehovah’s Getuigen op dezelfde manier ook misleid door aan te nemen dat het Wachttoren-instituut voor altijd voorwaarts zal gaan richting een steeds groter groeiende glorie in de hoedanigheid van “Jehovah’s zichtbare organisatie”. Net zoals de boodschap van de valse profeten van het oude Jeruzalem, heeft ook het Wachttorengenootschap Jehovah’s oordelen afgezwakt, alsof ze zeggen: “Er is vrede, er is vrede.”

Het is alsof de valse profeten de organisatie die ze zelf vereren hebben misleid, zoals Klaagliederen 1:19 zegt: “Ik heb naar mijn minnaars geroepen maar ze hebben me bedrogen.”

Er wordt zelfs gesuggereerd dat veel van de fysieke infrastructuur en eigendommen van het Wachttorengenootschap intact zullen blijven tijdens de oorlog van Armageddon. Jehovah’s Getuigen zijn verleid om te veronderstellen dat de tientallen Bethel-bijkantoren over de gehele wereld en in het bijzonder de enorme hoofdkantoren van Patterson, Wallkill en Brooklyn (dit waren voormalige kantoren, vandaag de dag is er het enorme complex in Warwick) van het Wachttorengenootschap, de gecharmeerde veilige havenkern zullen vormen van de komende nieuwe wereld. De eerbiedige houding van Jehovah’s Getuigen ten opzichte van deze faciliteiten en ten opzichte van het Wachttoren-instituut lijkt sterk op de manier waarop de Joden de tempel van Salomo beschouwden. Dat een dergelijke houding bestaat, valt ook absoluut niet te ontkennen. Daarom doen Jehovah’s Getuigen er ook goed aan om kennis te nemen van Jehovah’s wijze raad die Hij door middel van Jeremia aan ons gaf: “Vertrouw niet op misleidende woorden en zeg niet: “Dit is de tempel van Jehovah, de tempel van Jehovah, de tempel van Jehovah!” (Jeremia 7:4)

Het ontnuchterende feit van dit alles is dat Jehovah ook erkende dat Salomo’s tempel aan Hem toebehoorde. Echter weerhield Hem dat er niet van om het te verwerpen. Toch veronderstellen Jehovah’s Getuigen dat het compleet uitgesloten is dat Jehovah zou toestaan dat een soortgelijke ramp het Wachttorengenootschap ten deel zou vallen. Zou het dan zo kunnen zijn dat Jehovah’s Getuigen een diepe geloof-schuddende schok te wachten staat, zodra datgene wat voor Jehovah als heilig wordt beschouwd zal worden vernederd en verootmoedigd? Jeremia’s profetische klaagzang lijkt perfect het rampzalige einde te beschrijven van de huidige heersende overtuiging binnen de organisatie, waarin we lezen: “De koningen van de aarde en alle bewoners van het land geloofden niet dat de tegenstander en de vijand de poorten van Jeruzalem zouden binnenkomen.” (Klaagliederen 4:12)

Op onheilspellende wijze veroordeelt Klaagliederen 2:15 de overweldigende verbazing over de val van de stad die ooit nog werd beschouwd als “volmaakte schoonheid”, zeggende: “Iedereen die op de weg voorbijkomt, klapt spottend in zijn handen over jou. Vol verbazing fluiten ze en schudden ze hun hoofd vanwege de dochter Jeruzalem. Ze zeggen: ‘Is dit de stad waarover gezegd werd: “Ze is een volmaakte schoonheid, de vreugde van de hele aarde”?’” (Klaagliederen 2:15)

Gaan Jehovah’s Getuigen er ook niet blindelings van uit dat de wereldwijde Wachttoren-organisatie een onverwoestbare “stad” is die wordt beschreven in termen als “volmaakte schoonheid”?

In plaats van te veronderstellen dat Jehovah’s moderne geestelijke tempel en altaar werden verwoest tijdens de vervolgingen van de Eerste Wereldoorlog, of dat Jehovah’s tempel op de één of andere manier de heidense christenheid zou symboliseren, wordt de lezer daarentegen uitgenodigd om zijn eigen verbeeldingskracht te gebruiken om zich voor te kunnen stellen dat Jehovah’s zogenaamde zichtbare aardse organisatie in de nabije toekomst volledig wordt vernietigd. Zelfs in een mate die er zelfs in resulteerde dat Jeremia klaagde over de vernietiging van Gods tempel in Klaagliederen 2:7, waar hij schreef: “Jehovah heeft zijn altaar verworpen. Hij heeft zijn heiligdom veracht. Hij heeft de muren van haar versterkte torens in handen van de vijand gegeven. In het huis van Jehovah hebben ze hun stem laten horen als op een feestdag.” (Klaagliederen 2:7)

De situatie van tegenwoordig is precies hetzelfde als in de tijd van Jeremia. Elke nuchtere waarschuwende stem, ongeacht hoe bijbels en gezaghebbend die ook mag zijn, die zelfs ook maar een beetje afwijkt van het visioen dat het Wachttoren-instituut voor onze toekomst heeft voorzien, wordt onredelijk het zwijgen opgelegd. De leiding van het Wachttorengenootschap weigert simpelweg te erkennen dat er zich onder de gewone Jehovah’s Getuigen ook maar iemand zou kunnen bevinden die beschikt over enig geestelijk inzicht en die tegelijkertijd geen deel zou uitmaken van Bethels meest intieme kring van ingewijden. Als gevolg van hun marginalisering van de ware stemmen van de profeten uit de Schrift, die in werkelijkheid spreken uit naam van Jehovah, kan het ook niet anders dan dat het eindresultaat onvermijdelijk hetzelfde zal zijn als in Jeremia’s klaagzang: “Haar poorten zijn in de aarde weggezonken. Hij heeft haar grendels vernietigd en gebroken. Haar koning en haar leiders zijn bij de volken. Er is geen wet; zelfs haar profeten krijgen geen visioen van Jehovah.” (Klaagliederen 2:9)

Wanneer de Jehovah’s Getuigen dan daadwerkelijk Jehovah’s organisatie zijn, zoals ze zelf ook vurig geloven, en wanneer we tegelijkertijd ook het gevestigde oude patroon volgen, dan zouden de Jehovah’s Getuigen ook niet mogen verwachten dat het Wachttorengenootschap zijn komende ondergang van tevoren zal gaan aankondigen. Inderdaad, de onverwachte ineenstorting van het Wachttorengenootschap zal dan ongetwijfeld lijken alsof alles verloren zal zijn. In Klaagliederen 3:18 geeft Jeremia een stem aan de verpletterende teleurstelling die de Jehovah’s Getuigen in de nabije toekomst zouden kunnen gaan ervaren: “Dus zeg ik: ‘Mijn pracht is vergaan, net als mijn hoop op Jehovah.’”

ZE ZULLEN MOETEN WETEN DAT IK JEHOVAH BEN

Sommigen zullen zich echter wellicht afvragen waarom de verwoesting van Jeruzalem in deze tijd werkelijk van enig belang voor ons zou moeten zijn. De reden hiervoor is dat, net zoals de Joden en de tempel in de stad Jeruzalem Jehovah in de oudheid vertegenwoordigden, het ook ontegenzeggelijk zo is dat de wereldwijde organisatie van Jehovah’s Getuigen en het Wachttorengenootschap evenzo Jehovah God vertegenwoordigt in de huidige moderne wereld.

Om te beginnen betreft de naam van Jehovah niet zomaar een gewone naam. Ongeacht het feit hoe deze naam in uw moedertaal wordt uitgesproken, het betreft hoe dan ook de rechtmatige naam van God. Hoewel de heidense christenheid heeft geprobeerd om de heilige naam van God uit de meeste van hun bijbels weg te wissen terwijl ze tegelijkertijd hebben geprobeerd om de Babylonische Jezus-is-God-drie-eenheid te promoten waardoor de unieke naam van God nog verder in de vergetelheid is geraakt, hebben de Jehovah’s Getuigen daarentegen de kostbare naam van God weer in de bijbel hersteld en zijn onlosmakelijk verbonden geraakt met deze goddelijke naam als gevolg van hun voortdurende, wereldwijde predikingscampagne.

Niet alleen dat. Net zoals dat de Joden door bemiddeling van Mozes een verbondsrelatie met Jehovah waren aangegaan, zo hebben gezalfde Jehovah’s Getuigen ook een speciaal verbond met Jehovah via hun Middelaar, Christus. Dat houdt in dat Jehovah’s Getuigen een niet-onderhandelbare verplichting tegenover Jehovah hebben om te allen tijde de eer van Gods naam hoog te houden. Maar wees uzelf ook bewust van het feit dat geen van de Jehovah’s Getuigen zomaar zou moeten veronderstellen dat indien zij ooit de naam van Jehovah zouden onteren, dat het hen beter af zal gaan dan de natie van Jehovah’s getuigen uit de oudheid die zichzelf onder Gods oordeel brachten. Aangezien Jehovah de God van rechtvaardigheid is, is Hij net zoals in het verleden ook genoodzaakt om diegenen te bestraffen die tegen hem in opstand komen.

Ondanks het feit dat zij zichzelf aan God hebben opgedragen sluit dit niet noodzakelijkerwijs uit dat Jehovah’s Getuigen in de toekomst niet te weten zullen moeten gaan komen dat Hij Jehovah God is. Wat betekent dat dan? Het betekent dat hoewel christenen Jehovah wellicht kennen op een intellectuele, doctrinaire manier, dat Jehovah’s Getuigen Hem in onze moderne tijd ook nog moeten zullen gaan leren kennen op een manier zoals de Joden uit de oudheid hem hebben moeten leren kennen – als een God die Zijn overtredende zonen berispt, tuchtigt en geselt en die resoluut de eer van Zijn eigen naam verdedigt. Bovendien hebben de Jehovah’s Getuigen Jehovah nog steeds niet leren kennen als een barmhartige en machtige Redder van zijn eigen dwalende maar berouwvolle gemeente.

Het Wachttorengenootschap heeft erop gewezen dat de profetie van Ezechiël meer dan 60 keer zegt ‘en zij zullen moeten weten dat ik Jehovah ben’. Soms gebruikte de profeet de uitdrukking dat ‘de natiën zullen moeten weten dat ik Jehovah ben’. Bij andere gelegenheden zei Ezechiël echter dat het huis van Israël ook zou moeten weten dat ‘ik Jehovah ben’. Neem nou bijvoorbeeld Ezechiël 36:20-23. Daar wordt uitgelegd dat de natiën Jehovah zullen leren kennen aan de hand van de wijze waarop Hij de zaken onder zijn eigen volk rechtzet. Die verzen luiden: “Maar toen ze bij die volken kwamen, ontheiligden mensen mijn heilige naam door over hen te zeggen: “Dit is het volk van Jehovah, maar ze moesten zijn land verlaten.”  Ik zal begaan zijn met mijn heilige naam, die het huis van Israël heeft ontheiligd onder de volken waar ze naartoe zijn gegaan.’

‘Zeg daarom tegen het huis van Israël: “Dit zegt de Soevereine Heer Jehovah: ‘Huis van Israël, dat ik ingrijp is niet voor jullie maar voor mijn heilige naam, die jullie hebben ontheiligd onder de volken waar jullie naartoe zijn gegaan.’” “Ik zal mijn grote naam beslist heiligen, die onder de volken is ontheiligd, die jullie onder hen hebben ontheiligd. En de volken zullen moeten weten dat ik Jehovah ben”, verklaart de Soevereine Heer Jehovah, “als ik voor hun ogen onder jullie word geheiligd.”

Zoals aan het begin werd vermeld, was de val van het Judese koninkrijk en de verwoesting van Jeruzalem en Jehovah’s tempel door de Babyloniërs niet alleen maar een enorme vernedering voor de Joden zelf. Het ergste van dit alles was het feit dat het smaad bracht op de naam van Jehovah omdat het aan toeschouwers de indruk gaf dat Jehovah niet bij machte was om zijn eigen bezit veilig te stellen. Daarom veroorzaakte Jehovah God ook de plotselinge val van Babylon en de bevrijding van zijn eigen volk, om zo zijn heerschappij over de nep-goden van de natiën wederom te bevestigen.

Het Bijbelse verslag van de omverwerping van Babylon en het herstel van de aanbidding van Jehovah op de berg Sion vormt een blijvend getuigenis van Gods verhevenheid. Echter, de strijd om de wereldwijde heerschappij tussen God en de goden, jawel, de kwestie omtrent de universele soevereiniteit zoals het Wachttorengenootschap het uitdrukt, was destijds geenszins definitief beslecht. Ook werd dit op geen enkele wijze beslecht in het jaar 1918, of wanneer dan ook. Er moet nog een ultieme confrontatie gaan plaatsvinden die in overeenstemming is met het gevestigde patroon uit de Schrift, tussen de moderne entiteiten die worden vertegenwoordigd door de God van Sion en door de goden van Babylon.

Laat de lezer in gedachten de talrijke keren opnoemen die bijvoorbeeld in Rechters en in de Kronieken van Israël staan opgetekend, waarbij Jehovah toestond dat de vele vijanden van Israël hen onderdrukten en waarbij Jehovah er uiteindelijk voor zorgde dat er een grootse bevrijding en redding werd bewerkstelligd. Het lijkt dus een integraal aspect van Jehovah’s voornemen te zijn om zijn volk voor hun vijanden te laten vallen als disciplinaire maatregel, waardoor zij van God zullen verlangen dat Hij een daad van verlossing verricht als zijnde een middel dat dient ter rechtvaardiging van Zichzelf.

Gezien het diepgewortelde Bijbelse patroon, waarbij Jehovah keer op keer zijn eigen naam heiligt door zijn dwalende volk te verlossen en hen uit de klauwen van hun vijanden te redden, kunnen we het als een uitgemaakte zaak beschouwen dat het hoogtepunt van alles zal inhouden dat de Jehovah’s Getuigen schande over zichzelf en de naam van God brengen door voor hun vijanden te vallen.

“GA UIT VAN HAAR MIJN VOLK”

We zien echter dat een ernstig interpretatieprobleem waarmee Jehovah’s Getuigen momenteel worden opgezadeld, is dat het Wachttorengenootschap de profetieën over het verlaten van Babylon de Grote heeft toegepast op de huidige tijdsperiode; waardoor Gods ontzagwekkende oordeel teniet wordt gedaan. En dan niet alleen maar ten aanzien van de mogelijkheid van een toekomstige toestand van gevangenschap voor de organisatie, maar ook ten aanzien van het minimaliseren van Jehovah’s ultieme en wonderbaarlijke redding. Anders gezegd, de bevrijding van Jehovah’s volk uit Babylon betreft één van de meest gedenkwaardige gebeurtenissen in de hele profetie. De Bijbelse interpretaties van het Wachttorengenootschap hebben erin geresulteerd dat Sions redding uit Babylon de Grote is gemaakt tot een anti-climactische gebeurtenis waarbij het eveneens irrelevant is geworden met betrekking tot aankomende gebeurtenissen in de toekomst.

Om uit Babylon te komen, houdt dit véél meer in dan enkel en alleen maar het veranderen van iemands religieuze verbondenheid. Het betekent het aanvaarden van de redding van de verpletterende tirannie die door God zal worden aangeboden aan zijn anders hulpeloze volk. Het moge dan ook duidelijk zijn dat een dergelijke redding nog steeds niet heeft plaatsgevonden omdat Jehovah zijn naam ook nog niet ten overstaan van de natiën heeft geheiligd. Een voorbeeld hiervan: hoe kan het zo zijn dat wanneer Babylon de Grote al in het jaar 1919 zou zijn gevallen, zoals het Wachttorengenootschap dit leert, dat de naam van Jehovah sindsdien nog steeds niet ver boven de goden van de natiën is verheven? Is Jehovah’s naam dan wereldwijd bekend geworden louter omdat de Bijbelonderzoekers destijds in de jaren twintig de heidense christenheid aan de kaak stelden? Nee, niet echt.

Nogmaals, indien Babylon al zou zijn gevallen, waarom paradeert de drieëenheidsgod van de heidense christenheid nu dan nog steeds aanmatigend alsof hij de echte God van de bijbel is? Of waarom onderdrukt en doodt de moslimgod, Allah, dan nog steeds Jehovah’s Getuigen en iedereen die een Bijbel bij zich heeft in de landen waar zijn aanbidders domineren? Is Jehovah, de God van de Jehovah’s Getuigen, die ooit de Rode Zee spleet en die het machtige koninkrijk Babylon in één noodlottige nacht omverwierp, dan slechts een verliezer die zich kan aansluiten bij de veelheid van moderne goden van de wereldse natiën?

Indien Babylon de Grote op dit moment al zou zijn gevallen en indien Gods volk op dit moment al de machtige verlossing uit de hand van tirannie heeft herbeleefd die wordt voorafschaduwd en die wordt voorzegd in de bijbelse profetie, dan zou Jehovah dus niet machtiger zijn dan enige andere god. Indien de diepe schaduw die in de profetie werd geworpen al in 1919 werd vervuld, zoals Jehovah’s Getuigen zijn verleid om te geloven, dan heeft Gods voornemen dus gefaald, in die zin dat de naam van Jehovah op geen enkele manier is geheiligd als gevolg van de vermeende vrijlating uit Babylon de Grote.

Waar Jehovah’s Getuigen door hun bediening in zijn geslaagd, is het bekendmaken van de naam van God bij de natiën, zodat Jehovah geen onbekende vreemde godheid is. Dat betekent iets. Echter, met het oog op al het voorgaande betekent dit dat de naam van God nog steeds moet worden ontheiligd als gevolg van overtreding en de daaropvolgende val van degenen die de naam van Jehovah uitdragen. Beschouw nu eens Klaagliederen 2:2 in het licht van talrijke andere profetieën, die luidt: “Jehovah heeft zonder medelijden alle woonplaatsen van Jakob verslonden. In zijn razernij heeft hij de vestingen van de dochter van Juda afgebroken. Hij heeft het koninkrijk en haar leiders tot de grond verlaagd en ontheiligd.”

Denk nu eens aan Jesaja 43:25-28: “Ik — ik ben degene die je overtredingen uitwist ter wille van mezelf, en ik zal niet meer denken aan je zonden. Laten we een rechtszaak tegen elkaar voeren. Herinner me eraan, vertel me jouw kant van de zaak om te bewijzen dat je gelijk hebt. Je eerste voorvader heeft gezondigd en je eigen woordvoerders zijn tegen me in opstand gekomen. Daarom zal ik de leiders van de heilige plaats ontwijden, ik zal Jakob overleveren aan vernietiging en Israël aan spottende woorden.”

Uiteraard zwijgt het meest recente commentaar op Jesaja door het Wachttorengenootschap volledig over enige moderne vervulling van dit gedeelte van Jesaja. Maar heeft de profetie van Jesaja een grotere toepassing dan alleen maar op de Joden uit de bijbelse geschiedenis? Zo ja, op wie is de profetie dan van toepassing? Wie zijn dan “de leiders van de heilige plaats”?

Jesaja 43:5-7 antwoordt en zegt: “Wees niet bang, want ik ben met je. Uit het oosten zal ik je nageslacht terughalen en uit het westen zal ik je verzamelen. Ik zal tegen het noorden zeggen: “Geef ze terug!” en tegen het zuiden: “Laat ze gaan. Haal mijn zonen van ver en mijn dochters van de einden van de aarde, iedereen die mijn naam draagt en die ik ter wille van mijn eigen glorie heb geschapen, die ik heb gemaakt en gevormd.”

Wie zijn dan die bijeengebrachte zonen en dochters die door de naam van Jehovah zelf worden geroepen? Welnu, het Genootschap plaatste vroeger een bijschrift op de voorpagina van het Wachttoren-tijdschrift, waarin geciteerd werd uit dit 43ste hoofdstuk van Jesaja, waarin Gods volk de getuigen van Jehovah wordt genoemd. Het staat daarom buiten kijf dat degenen die bij Gods naam worden genoemd – die dienen als zijn getuigen voor de natiën – alleen maar de gewone Jehovah’s Getuigen kunnen zijn; meer in het bijzonder worden de gezalfden door Jehovah als zijn zonen en dochters beschouwd. Bovendien kunnen “de leiders van de heilige plaats”, die door Jehovah ontheiligd zal worden, alleen maar de zonen van het Koninkrijk zijn — de zogenoemde heiligen. Ook zijn degenen die door Jehovah zullen worden opgeslokt en ontheiligd, ook degenen die hij de Zijne noemt als zijn getuigen; inderdaad, degenen die Jehovah ook genadig zal vergeven en verlossen.

Op een bepaald moment, wat ongetwijfeld zal plaatsvinden tijdens de tuchtiging, zullen Jehovah’s Getuigen zich gaan realiseren dat het 43ste hoofdstuk van Jesaja een bewaarde boodschap blijkt te zijn die bedoeld is om nog te moeten worden afgeleverd aan hen die Gods hevige geseling en gevangenschap in een tegenbeeldig Babylon zullen moeten doorstaan en die daarna zullen gaan genieten van de sublieme troost en redding die de Schrift heeft beloofd. Door dit te doen, zullen diegenen die zullen worden teruggekocht de getuigen worden van Jehovah in de ruimste zin van het woord.

Om onszelf beter te kunnen positioneren met betrekking tot de timing van Gods aangelegenheden: Wanneer vindt de voorzegde bijeenverzameling die Jesaja voorzegt dan precies plaats? Inderdaad, wanneer zullen de zonen en dochters van God, die ook degenen zijn die door de heilige naam van Jehovah worden geroepen, van het „uiteinde der aarde” naar Hem toegebracht? Volgens Jezus vindt de vergadering van Jehovah’s uitverkorenen pas plaats tijdens de verdrukking; ongetwijfeld pas nadat de heilige plaats is verwoest is door een walgelijk ding. Dat zal ook het moment zijn waarop Christus “zijn engelen onder luid trompetgeschal eropuit zal sturen om zijn uitverkorenen bijeen te brengen uit de vier windstreken, van het ene uiteinde van de hemel tot het andere.” (Mattheüs 24:31)

Aangezien Jehovah’s oorspronkelijke vergadering van de verstrooide Israëlieten pas na hun ballingschap in Babylon plaatsvond, betekent de laatste bijeenvergadering van de uitverkorenen tijdens de verdrukking eveneens dat ze in de toekomst nog in ballingschap naar Babylon de Grote zullen moeten gaan. Zouden de Jehovah’s Getuigen zichzelf dan nog iets rampzaliger of vernederender kunnen voorstellen dan een situatie waarbij hun hele organisatie in elkaar zal storten tot één grote puinhoop terwijl de heidense christenheid op een afstandje vrolijk aan het toekijken is? Ik kan niet iets bedenken wat nog vernederender is dan dat. Maar ja, dat is nou eenmaal de prijs die Jehovah’s Getuigen en ons Wachttorengenootschap zullen moeten gaan betalen voor het onteren van de naam van Jehovah de Allerhoogste.