Opmerking van de Nederlandse vertaler: Dit artikel betreft een vervolg op de eerdere reeks artikelen die in het teken staan van het Bijbelboek Jeremia.


In het 13de hoofdstuk van Jeremia gaf Jehovah God zijn profeet de opdracht om een linnen gordel om zijn middel te binden. Vervolgens moest hij naar het noorden trekken, naar de rivier de Eufraat en daarna moest hij de gordel verbergen in een kloof langs de oevers van de rivier. Enige tijd later kreeg Jeremia de opdracht om de linnen gordel die hij eerder had begraven weer op te halen, echter bleek dat de gordel was vergaan. Wat was de wijze les die we hieruit kunnen opmaken? Gods volk was zoals die gordel. Jehovah was voornemens op die gordel als het ware te dragen. Het was de bedoeling dat zijn volk een aantrekkelijke en nuttige accessoire zou zijn. In plaats daarvan werden ze waardeloos omdat ze weigerden om God de eer te geven die Hem toekomt.

Zoals blijkt uit vrijwel alle oude Hebreeuwse profetische boeken, is de gemeenschappelijke deler in dezen dat Jehovah Zijn voornemen aankondigde om Jeruzalem te vernietigen. Jehovah verklaarde aan Jeremia het volgende: Op dezelfde manier zal ik de trots van Juda en de enorme trots van Jeruzalem vernietigen. Dit slechte volk, dat weigert mijn woorden te gehoorzamen, dat koppig hun eigen hart volgt en dat achter andere goden aan gaat door die te vereren en zich voor die neer te buigen, zal net zo worden als deze gordel die nergens meer voor te gebruiken is.” (Jeremia 13:8-10)

Let hier wel op het bijvoeglijk naamwoord dat verband houdt met ‘trots’. Het is niet zo dat het volk van Jeruzalem alleen maar een beetje trots was. Hun trots was zeer overvloedig – ‘enorm’ – zoals de nieuwste versie van de Nieuwe Wereldvertaling het omschrijft. Omdat Jeruzalem destijds het aardse centrum was van de zuivere aanbidding en tevens de hoofdstad was van Davids eeuwige koninkrijk evenals de thuisbasis van Salomo’s prachtige tempel op de top van de berg Sion, voelden de joden zichzelf daardoor zonder enige twijfel enorm trots. Van alle steden op aarde was Jeruzalem de plaats die Jehovah had uitgekozen om daar zijn grootse Naam te laten wonen.

Toen Juda werd binnengevallen door de niet te stoppen Assyrische moloch in de dagen van koning Hizkia, kwam Jeruzalem oog in oog te staan met hun onvermijdelijke ondergang, ware het niet dat Jehovah had ingegrepen om zijn stad voor deze ondergang te behoeden door een engel te sturen die koning Sanheribs gehele leger wegvaagde. Dat is ook de reden waarom dezelfde Joden die Jeremia eerder nog hadden vervolgd, hem met klem hadden verzocht om Jehovah voor hen te raadplegen toen de koning van Babylon Jeruzalem begon te belegeren. Dit is wat ze tegen de profeet hadden gezegd: Raadpleeg Jehovah alsjeblieft voor ons, want koning Nebukadne̱zar van Babylon voert oorlog tegen ons. Misschien zal Jehovah een van zijn wonderen voor ons doen, zodat hij van ons wegtrekt. (Jeremia 21:2)

Uiteraard had Jehovah de Chaldeeuwse indringers met alle gemak kunnen overmeesteren, net zoals Hij eerder ook al had laten zien bij de Assyriërs, echter was het deze keer allemaal anders. Jehovah zou dit keer namelijk geen wonderen meer voor hen verrichten. Jeruzalem was gedoemd omdat God zich ertegen had gekeerd. Jeremia vertelde hen over de huiveringwekkende reactie van Jehovah als antwoord op hun vraag: Dit zegt Jehovah, de God van Israël: ‘De oorlogswapens die in jullie eigen handen zijn en waarmee jullie strijden tegen de koning van Babylon en tegen de Chaldeeën, die jullie buiten de muur belegeren, zal ik tegen jullie keren. En ik zal ze in het midden van deze stad verzamelen. Ikzelf zal tegen jullie strijden met een uitgestrekte hand en met een sterke arm, met boosheid, met woede en met grote verontwaardiging. Ik zal de inwoners van deze stad treffen, zowel mens als dier. Door een ernstige epidemie zullen ze sterven.” (Jeremia 21:4-6)

Het is iets verschrikkelijks wanneer God je vijand wordt en wanneer Jehovah in al zijn woede en verontwaardiging tegen je strijdt. Er is helemaal niets dat iemand nog zou kunnen doen om Gods oordeel af te wenden wanneer Zijn oordeel eenmaal is vastgesteld. Daarom verklaarde God ook het volgende: Toen zei Jehovah tegen me: ‘Al stonden Mozes en Samuël voor me, ik zou dit volk geen goedheid tonen. Jaag ze bij me weg. Laten ze gaan. En als ze tegen je zeggen: “Waar moeten we naartoe?”, dan moet je antwoorden: “Dit zegt Jehovah: ‘Wie een dodelijke ziekte verdient — naar de dodelijke ziekte! Wie het zwaard verdient — naar het zwaard! Wie honger verdient — naar de honger! En wie gevangenschap verdient — naar de gevangenschap” (Jeremia 15:1-2)

Na de exodus uit Egypte stond Mozes voor het aangezicht van Jehovah als de middelaar van het Wetsverbond. Toen Jehovah eenmaal zijn vastbeslotenheid uitte om het gehele Israëlitische kamp uit te roeien, kwam Mozes tussenbeide en smeekte hij Jehovah op grond van het argument dat het smaad op Gods naam zou brengen onder de natiën. Wat zouden de volkeren dan wel niet denken wanneer ze erachter zouden komen dat Jehovah de Hebreeën eerst uit Egypte had bevrijd, om ze vervolgens in de wildernis weer uit te roeien? Maar zelfs al had Mozes in de dagen van Jeremia nog geleefd, dan nog zou Jehovah zich niet op andere gedachten laten brengen. De Joden hadden een brandend vuur ontstoken welke had geleid tot Gods woede en dit vuur zou absoluut niet worden uitgedoofd, zoals God het zelf uitdrukte: Want er is door mijn woede een vuur ontvlamd en het is tegen jullie opgelaaid. (Jeremia 15:14)

Door het hele boek Jeremia heen, evenals in het boek Ezechiël, openbaarde Jehovah God dat Zijn oordelen zouden worden uitgedrukt door middel van het zwaard, hongersnood en pestilenties. Jehovah’s Getuigen zouden het patroon als geen ander onmiddellijk moeten herkennen. Dat komt omdat Jezus voorzei dat de verwoesting van “Jeruzalem” onmiddellijk zou worden voorafgegaan door een oorlog waarbij koninkrijk tegen koninkrijk zou strijden, samen met voedseltekorten en pestilentiën. De paarden van de Apocalyps betekenen hetzelfde: het zwaard, de hongersnood en de pestilentiën.

Het is overbodig om te moeten benadrukken dat de Eerste Wereldoorlog op geen enkele manier het begin zou zijn geweest van Jehovah’s oordeelsperiode. De reden dat dit niet het geval was, is omdat het jaar 1914 op geen enkele wijze kan worden bestempeld als het begin van de barensweeën. Het begin van deze barensweeën zal namelijk in de nabije toekomst pas gaan beginnen.

Daarnaast moet ook worden opgemerkt dat, hoewel de Nieuwe Wereldvertaling Referentie Bijbel er niet naar verwijst, dat de hierboven geciteerde uitdrukking “wie gevangenschap verdient — naar de gevangenschap“, bijna letterlijk op dezelfde manier in het 13de hoofdstuk van Openbaring voorkomt, waar we namelijk het volgende kunnen lezen: Wie oren heeft, moet horen. Wie bestemd is voor gevangenschap, zal in gevangenschap gaan. Wie met het zwaard doodt, moet met het zwaard gedood worden. Hier komt het voor de heiligen aan op volharding en geloof. (Openbaring 13:9-10)

Het oordeel in Jeremia heeft dus uitdrukkelijk betrekking op de heiligen. Precies zoals Jezus zo vaak verklaarde: Wie oren heeft, moet horen!”

Ter bevestiging, toen Jezus de tweede verwoesting van Jeruzalem voorzei, sprak hij hier zeker niet alleen in termen van een plaatselijke ramp of over iets dat zich slechts zou beperken tot de eerste eeuw. Nee, Christus voorspelde dat deze rampen de gehele aarde zouden treffen als iets wat voorbestemd is om te resulteren in een grote verdrukking zoals die nog nooit eerder heeft plaatsgevonden en daarna ook nooit meer zal plaatsvinden.

De profetie van Jeremia, die ogenschijnlijk betrekking heeft op het voorchristelijke Jeruzalem en op de volken uit het verre verleden, laat daarnaast ook zien dat deze profetie in werkelijkheid eveneens een voorafschaduwing vormt van de uiting van Jehovah’s woede op een wereldwijd niveau.

Na de Joden te hebben veroordeeld wegens hun koppige weigering om gehoorzaam te zijn aan Jehovah, kreeg Jeremia de opdracht om Gods oordelen uit te spreken over alle natiën die Jeruzalem omringen. Het valt zéér te betwijfelen of Jeremia destijds daadwerkelijk letterlijk met alle koningen van die vele omringende natiën communiceerde. Maar nogmaals, dit vormde slechts een patroon voor wat er nog komen gaat, aangezien de wereldwijde aard van de uitgesproken oordelen duidelijk blijkt uit de volgende verzen: En jij moet al deze woorden tot ze profeteren en je moet tegen ze zeggen: “Van boven zal Jehovah brullen en vanuit zijn heilige woning zal hij zijn stem laten horen. Hij zal luid brullen tegen zijn verblijfplaats. Met een juichkreet als van degenen die de wijnpers treden, zal hij in triomf zingen tegen alle bewoners van de aarde. Een rumoer zal tot de einden van de aarde weerklinken, want Jehovah heeft een geschil met de volken. Hij zal persoonlijk oordelen over alle mensen. En hij zal slechte mensen aan het zwaard overgeven”, verklaart Jehovah. Dit zegt Jehovah van de legermachten: “Kijk! Een ramp verspreidt zich van volk tot volk en een zware storm zal opsteken vanuit de uithoeken van de aarde. (Jeremia 25:30-32)

Sinds dat Jeremia vijf eeuwen voor het begin van het christelijke tijdperk werd geschreven, zijn we erachter gekomen dat Jehovah aan Jezus alle autoriteit en macht heeft toevertrouwd. Daarom is het ook Christus die oorlog zal gaan voeren tegen de volken en die de goddelozen zal doden met het lange zwaard vanuit zijn mond wanneer hij zal komen in de naam van Jehovah.

Wat betekent het dan precies wanneer er staat geschreven dat Jehovah “luid zal brullen tegen zijn verblijfplaats”? Zijn representatieve verblijfplaats was namelijk de tempel, die door de Babyloniërs werd geplunderd en vervolgens werd platgebrand. Hoe zit het dan met Christus die zal komen om alle vijanden van Jehovah te overwinnen? Vanaf de eerste eeuw heeft God in een geestelijke tempel gewoond. Wat is dan precies die geestelijke tempel? Simpel gezegd; het betreft de gemeente van Christus.

Het doet er verder niet toe wat mensen denken dat het voorstelt, of wie of wat ze beweren dat het is. Christus weet zelf heel goed wie en wat er wel of niet aan hem toebehoort. Dat is ook de reden waarom, zodra de massa’s pseudo-gelovigen hun trouw aan hem zweren en hem zullen aanspreken met “Heer, Heer”, dat Jezus hen zal antwoorden: “Ik heb jullie nooit gekend!” Met andere woorden, Jezus erkent de overgrote meerderheid van diegenen die zichzelf christenen noemen niet als zijnde zijn eigen volgelingen.

Maar zelfs degenen die zich binnen in Gods heilige verblijfplaats bevinden, binnen de gemeente die Jezus zelf ook erkent, hoe zit het dan met hen? De apostel Petrus legde uit dat zelfs degenen die geroepen zijn, als het ware door het vuur zullen moeten gaan. De apostel zei: Want dit is de vastgestelde tijd voor het oordeel en het begint bij het huis van God. Als het dus bij ons begint, hoe zal het dan aflopen met degenen die het goede nieuws van God niet gehoorzamen? ‘En als de rechtvaardige al met moeite wordt gered, wat zal er dan gebeuren met de goddeloze en de zondaar? (1 Petrus 4:17-18)

Hoewel gezalfde christenen altijd al onder Gods oordeel hebben gestaan, omdat het tijdens hun leven zal moeten blijken of een ieder van hen getrouw zal blijken te zijn aan hun hemelse roeping, komt er echter ook nog een definitief oordeel zodra alle levenden tezamen zullen worden geoordeeld. Zoals wordt vermeld in het 25ste hoofdstuk van Jeremia in vers 31: Hij zal persoonlijk oordelen over alle mensen. Het oordeel over de gehele mensheid zal dus beginnen bij het huis van God, dat wil zeggen: de gemeente van Christus.

Deze zelfde opeenvolging van gebeurtenissen wordt dan ook bevestigd in het 25ste hoofdstuk van Jeremia, waar God tot de natiën sprak en hen de volgende vraag stelde: Want luister! Als ik als eerste ellende breng over de stad die mijn naam draagt, zouden jullie dan ongestraft moeten blijven?” (Jeremia 25:29)

Nogmaals, menselijke meningen doen hier verder niet ter zake. Feit is dat het Wachttorengenootschap en de Jehovah’s Getuigen – ten goede of ten kwade – onlosmakelijk verbonden zijn met de persoonlijke naam van God.

Net zoals het feit dat de eerste-eeuwse volgelingen van Jezus door goddelijke voorzienigheid uiteindelijk bekend kwamen te staan als christenen, zo zou er ook geen twijfel mogen bestaan over het feit dat de laatste woorden die William Tyndale’s in zijn laatste gebed uitsprak voordat hij werd geëxecuteerd waren: “Heer, open de ogen van de koning van Engeland”. Zijn woorden werden vervolgens verhoord in de vorm van de geautoriseerde King James-versie van de Bijbel, wat de allereerste Engelstalige Bijbel was die officieel werd goedgekeurd om te mogen worden verspreid onder het volk.

Hoewel de vertalers hadden nagelaten om de unieke persoonlijke Naam van God, JHWH te vertalen en deze te vermelden op de meeste van de bijna 7.000 Schriftplaatsen waar deze Naam oorspronkelijk in het Hebreeuws voorkwam, was het klaarblijkelijk door goddelijke voorzienigheid dat “Jehovah” toch nog op vier plaatsen in de geautoriseerde bijbel van de Engelse koning werd genoemd. Deze 4 vermeldingen waren genoeg bewijs voor oprechte waarheidszoekers om dit dan ook voor waarheid aan te nemen.

Sinds het moment dat de Naam van God vier eeuwen geleden in het Engels werd geïntroduceerd, hebben andere Bijbelvertalingen de naam Jehovah veelvuldig toegepast. Maar in 1931 kwamen de Internationale Bijbelonderzoekers officieel bekend te staan als Jehovah’s Getuigen. We zouden hier dan ook nogmaals mogen aannemen dat dit het gevolg is geweest van goddelijke voorzienigheid, aangezien het de wil van Jehovah is geweest om zijn naam bekend te maken over de gehele aarde.

Toen het Wachttorengenootschap zo’n 70 jaar geleden was begonnen met het publiceren van de Nieuwe-Wereldvertaling, werd de naam Jehovah zelfs gebruikt in het zogenoemde Nieuwe Testament op plaatsen waar het toepasselijk leek. Tot nu toe geeft de Watchtower Bible and Tract Society gemiddeld drie nieuwe vertalingen per maand uit, waarbij ze de Nieuwe-Wereldvertaling publiceren in bijna 200 verschillende talen, waarin Gods Naam in de toepasselijke taal van het betreffende land wordt uitgedrukt.

Met het oog op de feiten zouden alleen de meest vijandige personen nog ontkennen dat de Wachttoren-organisatie Gods naam in onze moderne wereld draagt, net zoals Jeruzalem dit deed in de dagen van Jeremia. Dat betekent dus dat het oordeel zal moeten beginnen bij de “stad” – of organisatie – die Gods naam draagt. Het is altijd al mijn doel geweest om deze waarheid bekend te maken. Het maakt dan ook verder niet uit of ze hier wel of niet naar willen luisteren. We weten dat de Joden weigerden om zelfs naar Jeremia te luisteren.

Net zoals er van Ezechiël en de apostel Johannes werd gezegd dat ze Gods woorden hadden opgegeten, zo zei de profeet in Jeremia 15:16 het volgende: Uw woorden bereikten mij en ik at ze op, uw woord gaf mijn hart vreugde en blijdschap, want ik draag uw naam, o Jehovah, God van de legermachten.

Het is nu precies 25 jaar geleden dat ik geobsedeerd raakte door het lezen van de Hebreeuwse profetieën. Het is alsof ik in de loop van vele maanden Gods woorden heb opgegeten, zodat het een onderdeel van mijzelf is geworden. Ook al lijkt het soms zinloos om alsmaar door te gaan met het verkondigen van Jehovah’s oordelen, is het toch alsof er een vuur binnen in mij brandt. Jeremia ervoer dit en schreef: Ik zal niet meer over hem praten en ik zal niet meer in zijn naam spreken.’ Maar in mijn hart werd het als een brandend vuur, het zat opgesloten in mijn botten. Ik werd moe van het inhouden, ik kon het niet meer verdragen. (Jeremia 20:9)

Net als het geval was bij Jeremia is Gods naam ook bij mij weerklonken, omdat ik de naam gewillig heb omarmd, ondanks het feit dat ik uit de organisatie ben uitgesloten. Gezien vanuit het standpunt van de leiders van het Wachttorengenootschap ben ik één van de meest verachtelijke en gevaarlijke afvalligen die er volgens hen bestaat. Vraag voor de grap eens aan een willekeurige kringopziener wat ze van e-watchman vinden en de kans is groot dat ze mij zullen veroordelen als een afvallige en als een regelrechte tegenstander. In dat opzicht zouden ze ongetwijfeld heel erg blij zijn indien ze zouden horen dat ik zou stoppen met wat ik doe en wanneer ik mijn geloof in Jehovah zou afzweren of wanneer ik mij zou afzonderen om mijn eigen nieuwe religie te beginnen of wanneer ik op een andere manier de waarheid zou ontkennen. Net zoals Jeremia het ervoer, zo ben ook ik de vijand geworden van Gods volk. Jeremia schreef: Want ik hoorde veel boosaardige geruchten, er was overal angst om me heen. ‘Beschuldig hem, laten we hem beschuldigen.’ Alle mensen die me vrede toewensten zaten te wachten op mijn ondergang: ‘Misschien maakt hij wel een domme fout en kunnen we hem overmeesteren en wraak nemen.” (Jeremia 20:10)

Natuurlijk heb ik zelf ook weleens een aantal domme fouten gemaakt en ook ik heb veel persoonlijke tekortkomingen, maar tot dusver heeft God mij niet verlaten door mij aan mijn vijanden over te leveren. Ik kan me daarom ook erg vinden in de woorden die Jeremia vervolgens verklaarde: Maar Jehovah was met me als een ontzagwekkende strijder. Daarom zullen mijn vervolgers struikelen en niet winnen. Hun staat grote schande te wachten, want ze zullen geen succes hebben. Hun eeuwige vernedering zal niet vergeten worden. (Jeremia 20:11)

Wordt vervolgd…