Dagtekst dinsdag 4 mei

Als iemand mijn volgeling wil worden, moet hij zichzelf wegcijferen. — Matth. 16:24.

Je opdragen houdt in dat je Jehovah in een oprecht gebed vertelt dat je je leven zult gebruiken om hem voor eeuwig te dienen. Als je je aan God opdraagt, moet je jezelf ‘wegcijferen’. Je bent dan van Jehovah, en dat is een groot voorrecht (Rom. 14:8). Je zegt tegen hem dat vanaf dat moment je  dienst voor hem en niet je eigen wil centraal staat in je leven. Je opdracht is een gelofte, een plechtige belofte aan God. Jehovah dwingt niemand om die gelofte te doen. Maar als je een gelofte doet, verwacht hij dat je die nakomt (Ps. 116:12, 14). Je opdracht is een persoonlijke zaak, iets  tussen jou en Jehovah. De doop gebeurt in het openbaar, meestal op een kringvergadering of congres, waar anderen het kunnen zien. Als je wordt gedoopt, laat je anderen zien dat je je al hebt opgedragen aan Jehovah. Door je doop weten ze dat je Jehovah, je God, liefhebt met je hele hart, ziel, verstand en kracht en dat je vastbesloten bent hem eeuwig te dienen (Mark. 12:30). w20.03 9 ˚4-5

Indien iemands bereidwillige opdracht en toewijding van zichzelf aan God onherroepelijk en voor eeuwig is, hoe zit het dan met het toewijden van een voorwerp of object? Nog duidelijker gesteld: Wanneer iets tijdens een plechtige ceremonie aan Jehovah zelf wordt opgedragen, is het dan mogelijk dat het eerbewijs vervolgens weer zomaar ongedaan kan worden gemaakt zodat dit object of voorwerp weer voor allerlei andere doeleinden mag worden gebruikt? Wanneer we nog specifieker zijn: hoe zit het dan met betrekking tot Koninkrijkszalen?

Net zoals het geval is bij de doop, wat een openbare demonstratie is van iemands innerlijke toewijding, worden Koninkrijkszalen ook in het openbaar aan God opgedragen voor exclusief gebruik door opgedragen christenen ten behoeve van het verrichten van hun bediening voor Christus. Vrijwel elke Koninkrijkszaal ter wereld is formeel aan Jehovah God opgedragen. Normaliter wordt het publiek uitgenodigd om deze ceremonie bij te wonen en wordt er een speciale lezing gehouden, waarna de faciliteit door middel van een gebed aan Jehovah God wordt opgedragen – vergelijkbaar met de wijze waarop koning Salomo destijds de tempel die hij had laten bouwen ook opdroeg aan Jehovah.

Wanneer een opgedragen christen het eigendom wordt van God, geldt dat dan ook niet precies zo ten aanzien van opgedragen faciliteiten zoals Koninkrijkszalen, congreshallen en bijkantoren? Natuurlijk beschikken gebouwen, in tegenstelling tot mensen, niet over een vrije wil. Objecten die aan God zijn opgedragen, worden aan Hem opgedragen door personen die aan God zijn toegewijd. Wanneer we ons beseffen dat dit zo is, worden degenen die dingen aan God opdragen dus daarmee ook de bewaarders van Gods aardse bezittingen. Jehovah’s Getuigen snappen dit principe evenals de verplichting die gepaard gaat met het zijn van een bewaarder van Gods bezit. Dat is ook de reden waarom ouderlingen die toezicht houden op de Koninkrijkszaal van hun eigen gemeente, actief regelingen treffen voor de regelmatige schoonmaak en onderhoud van de faciliteit zelf. Daarom mogen er geen gewone dagelijkse en wereldse activiteiten plaatsvinden in Koninkrijkszalen – althans, dit was het geval toen de Koninkrijkszalen nog geopend waren.

Zelfs nog voordat de pandemische hysterie de wereld begon te domineren, was het Wachttorengenootschap al druk bezig met het uitvoeren van hun plannen om eigendommen van Jehovah te verkopen – eigendommen die plechtig waren opgedragen aan God. Het is vanzelfsprekend dat materiele dingen aan slijtage onderhevig zijn. Gebouwen hebben constant onderhoud nodig. Sommige Koninkrijkszalen werden bijvoorbeeld gebouwd in probleemwijken van diverse binnensteden die door misdaad worden geteisterd en onbruikbaar zijn geworden. Zij die onbekend zijn met dit onderwerp zouden wellicht kunnen veronderstellen dat het Wachttorengenootschap enkel de ongeschikte eigendommen afstoot omdat deze door bouwkundig verval niet meer te repareren zijn of omdat deze zich zouden bevinden in gevaarlijke wijken; echter blijkt dit niet het geval te zijn. De meeste van de ongeveer 1.000 zalen die reeds zijn verkocht of die op dit moment nog te koop staan, betreffen zalen die in een prima staat verkeren en die zich bevinden in hele nette wijken.

Hier zien we bijvoorbeeld een Koninkrijkszaal die te koop staat in Kelowna, British Columbia. De vraagprijs ligt net iets onder de $ 3 miljoen Canadese dollar. Blijkbaar is door de inflatie van de huizenprijzen het onroerend goed van de wijk waar de zaal 40 jaar geleden werd gebouwd, enorm in waarde gestegen. Volgens de woordvoerder van het Wachttorengenootschap is de verkoop van deze zaal niet te wijten aan een afnemende groep bezoekers. Hij kwam hier niet openlijk voor uit, maar het blijkt duidelijk dat het motief om deze zaal op de onroerendgoedmarkt te plaatsen berust op het behalen van een grote financiële winst. Drie miljoen dollar is gewoon te verleidelijk om te laten liggen.

Daarnaast lijkt dit ook de norm te zijn. Ook het hoofdkantoor van het Wachttorengenootschap in Brooklyn werd verkocht. Dit gebeurde niet omdat de faciliteiten onbruikbaar waren geworden. Nee, juist het tegenovergestelde. Het enorme pand aan de waterkant in Brooklyn werd zeer hoog getaxeerd en daarom verkocht het Besturende Lichaam – of beter gezegd de anonieme raad van bestuur van het Wachttorengenootschap – het pand voor een enorm hoge verkoopprijs. En wanneer we het hebben over “een enorm hoge verkoopprijs” dan bedoelen we hier een bedrag van rond de 1 miljard dollar!

Ook het Britse bijkantoor van de Wachttoren-organisatie werd van de hand gedaan. De campus bevond zich in het chique Mill Hill-gebied van Londen, een zeer gewilde en populaire wijk waar huizen staan die voor miljoenen Britse ponden worden verkocht. Omdat het Wachttorengenootschap beschikt over een bouwbedrijf dat bestaat uit vrijwel alleen maar vrijwilligers, werd Jehovah’s eigendom in Mill Hill verkocht op de gloeiend hete onroerendgoedmarkt en vervolgens werd er een oude sloopwerf in een industriegebied in Chelmsford aangekocht voor zeer weinig geld om daar weer een nieuwe faciliteit te bouwen.

Ik zou het niet weten, ik ben immers geen insider van het Wachttorengenootschap. Maar ik vermoed dat het Wachttorengenootschap externe bedrijfsconsultants heeft ingehuurd die zijn geschoold in de financiële praktijken van Wall Street, en zij zouden hoogstwaarschijnlijk een spreadsheetanalyse hebben gemaakt van alle bezittingen van het Wachttorengenootschap en zullen hen daarna waarschijnlijk hebben geadviseerd om enkele van de meest waardevolle eigendommen te verkopen. Het is precies zoals het spreekwoord luidt: “Business is business” of in het Nederlands: “zaken zijn zaken”.

De vraag waar het hier echter om gaat is deze: Is het gepast dat een eigendom dat aan Jehovah God is opgedragen, wordt verkocht als een reguliere vorm van onroerend goed? Bedenkt voordat u deze vraag beantwoordt eerst eens wat Jezus tegen de Farizeeën zei over een soortgelijke kwestie. Wee jullie, blinde gidsen! Jullie zeggen: “Als iemand bij de tempel zweert, betekent dat niets. Maar zweert iemand bij het goud van de tempel, dan moet hij zich aan zijn eed houden.” Dwazen en blinden! Wat is belangrijker: het goud of de tempel die het goud heeft geheiligd? Jullie zeggen ook: “Als iemand bij het altaar zweert, betekent dat niets. Maar zweert iemand bij de offergave die erop ligt, dan moet hij zich aan zijn eed houden.” Blinden! Wat is belangrijker: de offergave of het altaar dat de offergave heiligt?” (Mattheüs 23: 16-19)

Lukas liet zien dat de Farizeeën liefhebbers waren van geld. Dat verklaart ook waarom ze het goud van de tempel hoger waardeerden dan de tempel zelf. Hetzelfde geldt voor de leiders van het Wachttoren Bijbel- en Traktaatgenootschap. Ze beschouwen de opdracht van een christen aan God als een heilige verplichting die niet kan worden opgeheven of kan worden teruggedraaid. Aan de andere kant blijkt dat een eigendom dat ooit aan God was opgedragen, daarentegen helemaal niets voorstelt. Het mag gewoon worden verkocht als hete broodjes over de toonbank – zolang de prijs maar goed is.

Wanneer een opgedragen persoon aan God toebehoort, dan geldt dit zondermeer ook voor opgedragen eigendommen. En wanneer iemand iets verkoopt dat eigendom is van iemand anders, dan heet dit ook wel ‘diefstal’. We weten ook dat het stelen van Jehovah’s eigendom moet worden beschouwd als iets zeer ernstigs. (Zie Achan bijvoorbeeld)

Uiteraard kent God het menselijk hart als geen ander. Hij weet alles. Toen Jehovah in het verleden nog exclusief handelde met de Joden, behandelden de religieuze leiders van de natie Jehovah met grove minachting. Ondanks hun zondige en goddeloze gedrag gingen ze er blindelings van uit dat Jehovah het aan hen verplicht was om hen te blijven zegenen en hen te blijven beschermen, simpelweg omdat de tempel in Jeruzalem gevestigd was en omdat Jehovah ervoor had gezorgd dat zijn naam daar woonde. O wat hebben ze zich hier toch in vergist.

Klinkt dit alles u bekend in de oren? Het zou u namelijk wel bekend in de oren moeten klinken. Het is spijtig voor het leiderschap van Jehovah’s Getuigen dat deze les uit het bijbelverslag voor henzelf verloren is gegaan. Toch is dit wat Jehovah heeft verklaard: Maar jullie vertrouwen op misleidende woorden; het zal totaal niets opleveren. Kun je stelen, moorden, overspel plegen, valse eden afleggen, offers aan Baäl brengen en andere goden volgen die jullie niet kenden en dan toch vóór me komen staan in dit huis dat mijn naam draagt en zeggen: “Wij zullen worden gered”, ondanks alle walgelijke dingen die jullie doen? Is dit huis dat mijn naam draagt een rovershol voor jullie geworden? Ik heb het met eigen ogen gezien’, verklaart Jehovah.” (Jeremia 7: 8-11)