Opmerking van de Nederlandse vertaler: Dit artikel betreft een nadere beschouwing van hoofdstuk 28 uit het boek Jesaja. Dit artikel is lichtelijk aangepast ten opzichte van het oorspronkelijke Engelstalige artikel dat in september 2012 werd gepost. Om naar dit artikel te luisteren kunt u op de afspeelknop hierboven klikken.

Het 28ste hoofdstuk van Jesaja begint met Jehovah’s veroordeling van de leiders van de natie Israël vergezeld van een verklaring van de manier waarop God met hen zou gaan handelen: Wee de opzichtige kroon van de dronkaards van Efraïm en de verwelkende bloesem van zijn schitterende sieraad, dat rust op het hoofd van het vruchtbare dal van hen die door de wijn zijn bedwelmd! Jehovah beschikt over iemand die sterk en krachtig is. Als een hevige hagelbui, een vernielende storm, als een onweersbui die alles wegspoelt, zal hij het met kracht tegen de grond gooien. De opzichtige kronen van de dronkaards van Efraïm zullen onder de voet gelopen worden. En de verwelkende bloem van zijn schitterende sieraad, dat rust op het hoofd van het vruchtbare dal, zal worden als de vroege vijg vóór de zomer. Als iemand die ziet, eet hij die meteen op, zo uit de hand. (Jesaja 28:1-4)

Toen Jozua de Israëlieten naar het zogenaamde beloofde land bracht, werd deze plek beschreven als het land van melk en honing. Maar nadat de Hebreeën verscheidene eeuwen in het land Kanaän hadden gewoond, was het alsof het eens zo prachtig versierde land zijn vroegere glorie was kwijtgeraakt, net als een verwelkende bos bloemen. Dit kwam doordat de leiders van het volk verdorven waren geworden. Ze aanbaden Jehovah niet meer op de manier die Hij in het verbond had voorgeschreven, en dus verloren ze hun geestelijke pracht. Uiteindelijk werd God hierdoor gedwongen om drastische maatregelen te nemen – de natie werd volledig te gronde gericht, als een middel om de nodige discipline te bewerkstelligen zodat er nog een gedeelte hersteld zou kunnen worden.

Voorafgaand aan de tijden van de profeten gebruikte Jehovah verschillende natiën zoals de Filistijnen en de Midianieten om Israël te straffen om hen zodoende tot bezinning te brengen. Vervolgens gaf Jehovah bepaalde mannen de macht om als rechters van het volk op te treden – mannen zoals Gideon en Simson. Deze mannen zouden Israël leiden op de weg naar verlossing.

In de dagen van de profeten gebruikte Jehovah de machtige rijken van Assyrië en Babylon als krachtige donderstormen om de ongelovigen en de zondaars weg te vagen zodat er uiteindelijk een getuchtigd overblijfsel zou overblijven die Jehovah’s gunst weer zou herstellen.

Die gebeurtenissen, welke beide van tevoren door de profeten werden voorzegd en die op een later moment in de geschiedenis door de profeten werden opgetekend – zoals ook in het geval van Jeremia en Ezechiël – dienen als een model voor de dingen die nog komen zullen gaan, behalve dan het feit dat de huidige politieke natie Israël niet het prachtige sieraadland is. Precies zoals de apostel Paulus op meesterlijke wijze redeneerde in zijn brief aan de Hebreeën, bleek dat het oude verbond dat God met de Hebreeën had gesloten was achterhaald en dat God daarnaast ook vastbesloten was om dat feit op een gewelddadige wijze aan te tonen, wat Hij uiteraard deed toen Hij toeliet dat de Romeinse legers Jeruzalem en de tempel vernietigden waardoor God effectief een einde maakte aan het Joodse priesterstelsel, precies zoals Jezus zelf ook al had geprofeteerd.

Toen Jezus nog op aarde rondliep, verklaarde hij duidelijk dat het Koninkrijk van God van de Joden zou worden weggenomen en dat het zou worden gegeven aan een natie die de vruchten van het Koninkrijk voortbrengt, tot lof van God. Welke “natie” bedoelde Jezus hier nou precies mee? Het was de gemeente die Christus had opgericht op het fundament van de 12 apostelen. Dit fundament was duidelijk bedoeld om de 12 stammen van Israël te vormen die voortkwamen uit de 12 zonen van Jakob. Evenzo opende de christelijke schrijver Jacobus zijn brief met een groet “Aan de 12 stammen die overal verspreid zijn.” – verwijzend naar alle christenen die in die periode leefden als zijnde  leden van de 12 stammen van het christelijke Israël van God. Jehovah’s Getuigen begrijpen en aanvaarden dit concept ook.

In 1 Petrus 2: 9-10 schreef de apostel aan degenen die door Jehovah waren gezalfd en hij noemde hen een heilige natie, zeggende: Maar jullie zijn ‘een uitverkoren geslacht, een koninklijke priesterschap, een heilige natie, een volk dat een speciaal eigendom is, zodat jullie overal de schitterende eigenschappen bekend zouden maken’ van degene die jullie uit de duisternis heeft geroepen naar zijn wonderbaarlijke licht. Want ooit waren jullie geen volk, maar nu zijn jullie Gods volk. Ooit was er geen barmhartigheid voor jullie, maar nu hebben jullie barmhartigheid ontvangen.

Het betreft echter de “heilige natie” die Christus heeft opgericht welke uiteindelijk onderworpen zal moeten worden aan de overstromende stortvloed van Jehovah’s tijdelijke misnoegen. Hoe kunnen we dit met zekerheid vaststellen? Omdat de profetie, hoewel deze werd opgetekend in de oudheid, feitelijk toch spreekt over de openbaring van Christus tijdens zijn terugkomst. Dat feit zou ook onomstotelijk duidelijk moeten zijn voor een ieder die zorgvuldig over de context redeneert. Jesaja 28:16 zegt bijvoorbeeld: De Soevereine Heer Jehovah zegt daarom: ‘Kijk! Ik leg in Sion een beproefde steen als fundament, de kostbare hoeksteen van een stevig fundament. Wie gelooft, zal nooit in paniek raken.

De eerste steen van Sion is niemand minder dan Jezus Christus. Toch vormt dit geen verwijzing naar zijn oorspronkelijke aardse bezoek. Nogmaals, hoe kunnen we hier dan zeker van zijn?

Omdat de profetie hier duidelijk naar Jezus verwijst als “een beproefde steen”, nog voordat Jezus aan de marteldood was gestorven, weten we dus dat Jezus voor zijn marteldood dus nog niet volledig beproefd was. Het was dus pas tijdens zijn terugkeer naar de hemel dat Jezus officieel de beproefde hoeksteen van het Koninkrijk van God werd, althans wat deze profetie betreft. Maar afgezien van het voorgaande spreekt de profetie hier over het plaatsen van de steen in de context van de kolkende stortvloed als gevolg van Gods terechte verontwaardiging. Het leggen van de hoeksteen verwijst hier dus eigenlijk naar de langverwachte oprichting van het Koninkrijk van God tijdens de komst van de Zoon des Mensen. Zij die ‘nooit in paniek zullen raken’ tijdens de kolkende stortvloed van tirannie, betreffen duidelijk de christenen die een oprecht geloof in Jehovah en zijn Christus aan de dag leggen. Over hen spreekt de profeet verder nog de volgende woorden: Op die dag wordt Jehovah van de legermachten een schitterende kroon en een prachtige krans voor degenen van zijn volk die overgebleven zijn. Voor degene die rechtspreekt wordt hij een geest van gerechtigheid en voor degenen die de aanval afweren bij de poort, een bron van kracht. (Jesaja 28:5-6)

Toen het machtige Assyrische leger Jehovah’s land binnenstroomde en de Israëlieten vervolgens afvoerde in ballingschap, bleef er niemand meer over om de aanval bij de poort af te weren. Evenzo bleek dat toen Nebukadnezar Juda binnenviel en hij Jeruzalem belegerde, dat Jehovah de Joden het bevel gaf om ‘zich over te geven’ aan Nebukadnezar; met andere woorden: stop met vechten en kom naar buiten met je handen omhoog! Verzet je niet. (zie Jeremia 21:9 en Jeremia 38:2)

Het was voor het overblijfsel van de overlevenden absoluut geen glorieuze overwinning, noch was er hier sprake van een gelegenheid om de vijand af te weren bij de poorten van de stad van Jehovah – zoals de stad Jeruzalem ooit werd genoemd.

Elders in de profetie, namelijk in het boek Openbaring, wordt een overblijfsel van God beschreven dat wordt bedreigd door een door demonen aangestuurde vloedgolf van vervolging. De afsluitende verzen van het 12de hoofdstuk van Openbaring informeren ons hierover als volgt: De slang spuwde uit zijn bek een rivier van water achter de vrouw aan om haar in de rivier te laten verdrinken. Maar de aarde kwam de vrouw te hulp, en de aarde opende haar mond en slokte de rivier op die de draak had uitgespuwd. De draak werd woedend op de vrouw en ging weg om oorlog te voeren tegen de overgeblevenen van haar nageslacht, die zich aan de geboden van God houden en de taak hebben over Jezus te getuigen. (Openbaring 12:15-17)

ALS GEVOLG VAN DE BEDWELMENDE DRANK

“De overgeblevenen van haar nageslacht” betreft het overblijfsel van gezalfde christenen die op aarde zullen achterblijven nadat de eerste opstanding begint; vandaar ook dat er staat “de overgeblevenen”. Deze komen overeen met “degenen van zijn volk die overgebleven zijn”, zoals dit in Jesaja wordt beschreven. Echter zegt de profetie over hen: En ook zij dwalen af vanwege de wijn, ze zwalken rond door de drank. Priester en profeet dwalen af vanwege de alcohol, ze zijn in de war door de wijn en door de drank lopen ze waggelend rond. Ze dwalen af door hun visioenen en ze gaan onderuit bij hun oordelen. Hun tafels zijn bedekt met walgelijk braaksel— het zit overal. (Jesaja 28:7-8)

Natuurlijk spreekt de profetie hier niet over letterlijke dronkenschap. Jehovah’s Getuigen snappen in ieder geval dat het hier gaat om een verwijzing naar geestelijke dronkenschap. Maar, zoals de meesten van hen heel goed weten, onderwijst het Wachttorengenootschap ook dat deze profetie betrekking heeft op de geestelijk dronken parochianen van de heidense christenheid. Indien dit echter waar zou zijn, zouden we hier dan ook mogen verwachten dat Jehovah een overblijfsel van hen zal verheerlijken en dat deze personen vervolgens de macht van Jehovah zullen krijgen om met succes een geestelijke oorlogvoering te ondernemen om zodoende de vijand terug te dringen?

Dat niet alleen. Wat nog opvallender is, is dat de profetie hier ook zegt dat de verheerlijkten degenen zijn die zullen overblijven van “zijn volk“. We mogen onszelf hier dus oprecht de vraag stellen of de vele leden die behoren tot de conglomeratie aan denominaties en sekten binnen de heidense christenheid daadwerkelijk beschouwd zouden mogen worden als “Gods volk”? Wanneer men hier geestelijk nuchter over nadenkt zal men tot de conclusie moeten komen dat dit simpelweg niet het geval kan zijn. Ten eerste onthulde Jezus in Openbaring dat hij sekten verafschuwde. De apostel Paulus noemde sekten ‘de werken van het vlees’. Het moge duidelijk zijn dat Christus de grote hoeveelheid aan sekten die stuk voor stuk beweren dat ze in hem geloven, niet zal erkennen of aanvaarden.

Hoe dient deze profetie dan te worden begrepen?

Jehovah’s Getuigen zouden zichzelf nooit beschouwen als personen die geestelijk dronken zijn. Dat zouden we overigens ook niet van hen mogen verwachten, aangezien er met een persoon die letterlijk dronken is, gewoonlijk niet logisch valt te redeneren. In de realiteit kan de waarheid een krachtig en bedwelmend effect hebben op een persoon, waardoor hij of zij opgeblazen en overmoedig kan worden – zeker ten aanzien van hun eigen begrip en ten aanzien van hun veronderstelde goede reputatie in de ogen van God.

Is dat dan ook de geestestoestand van Jehovah’s Getuigen gezien vanuit het perspectief van Jehovah God? Ja, dat is het zeker. Onder Jehovah’s Getuigen is de heersende gedachte dat men door enkel het programma te volgen van het Wachttorengenootschap, iemand zichzelf van redding kan verzekeren en het blijkt daarnaast ook heel duidelijk dat het Wachttorengenootschap deze houding op een hele subtiele wijze bevordert.

De welbekende “Judge Rutherford” tijdens een alcoholisch feestje op Bethel.

Vergeet ook niet het feit dat de “onzichtbare parousia” het fundament vormt van de volledige profetische exegese van het Wachttorengenootschap. Het wordt gepresenteerd als een onbetwistbaar feit dat het koninkrijk in het jaar 1914 aan de macht zou zijn gekomen. Deze doctrine wordt door Jehovah’s Getuigen beschouwd als Gods heilige waarheid waar absoluut niet aan getwijfeld mag worden. Sterker nog… In de praktijk blijkt dat iedere Jehovah’s Getuige die het waagt om openlijk te twijfelen aan deze leer of aan de nauwkeurigheid van de interpretaties van het Wachttorengenootschap, het gevaar loopt om door het leiderschap binnen de organisatie te worden bestempeld als geestelijk zwak of erger nog: als een afvallige. Vanwege hun dronkenschap beschouwen geïndoctrineerde Jehovah’s Getuigen zichzelf als bevoorrecht dat zij de fantasmagorische onzichtbare parousia wel kunnen zien in tegenstelling tot de misleide massa’s die gebukt gaan onder de slavernij van Satan en die dit allemaal niet kunnen zien.

Ongeacht welke redenering dan ook wordt het als iets onmogelijks beschouwd dat het teken van het besluit zich in de toekomst nog overtuigender zou kunnen openbaren dan in het jaar 1914. – dit alles ondanks de voor de hand liggende realiteit dat de wereld op dit moment afstevent op een regelrechte wereldwijde oorlog en maatschappelijke en economische ineenstorting. Vandaar ook dat Jehovah’s Getuigen dus niet in staat blijken te zijn om nuchter te redeneren: “Ze dwalen af door hun visioenen” – omdat ze te diep in het glaasje hebben gekeken van de bedwelmende drank die uit de Bethel-distilleerderij stroomt.

Hoewel Jehovah’s Getuigen zichzelf hier misschien diep door beledigd zouden kunnen voelen, blijft het feit als een paal boven water staan dat de profetie op dit moment onder hen in vervulling aan het gaan is. Zelfs ten aanzien van het aspect dat zegt dat al hun tafels vol liggen met ‘walgelijk braaksel’. Immers, aangezien het een aantoonbaar feit is dat Jezus Christus niet in 1914 begon met regeren over zijn Koninkrijk, betekent het feit dat het Wachttorengenootschap stug blijft aandringen op het tegendeel dat het middelpunt van de geestelijke eettafel van het Genootschap een onreine misleiding betreft. Toch wordt dit voedsel regelmatig opgediend en gepresenteerd als het meest culinaire en meest voedzame geestelijke voedsel waar men zich maar aan tegoed zou kunnen doen. Echter blijkt dat deze maaltijd er vanuit Jehovah’s standpunt bezien uitziet als iets dat zo onsmakelijk is als braaksel! (Zie het Engelstalige artikel: De tafels zijn bedekt met braaksel)

Wat betreft de houding die eerder werd aangehaald met betrekking tot het volgen van het programma van het Genootschap dat wordt beschouwd als het middel dat redding zal verschaffen: Ook dit kunnen we terugvinden in de profetie. We lezen namelijk in Jesaja 28:12-13Dit is de rustplaats. Laat wie vermoeid is uitrusten. Dit is de plaats om op adem te komen.’ Maar ze wilden niet luisteren. Daarom zal het woord van Jehovah voor hen zijn: ‘Gebod na gebod, gebod na gebod, regel na regel, regel na regel, hier een beetje, daar een beetje.’ Hierdoor komt het dat als ze op weg gaan, ze zullen struikelen en achterover zullen vallen. Ze raken gewond, verstrikt en worden gevangen.

Volgens de woorden van God was de gemeente bedoeld om te dienen als een rustplaats voor een ieder die vermoeid is en moet deze een plek zijn van verlichting. Zoals Jezus zelf zei: Want mijn juk is makkelijk te dragen en mijn last is licht.” Echter blijkt dat net zoals het geval was bij de Farizeeën uit de oudheid, dat ook de leiders van Jehovah’s Getuigen zijn gevallen voor de neiging om een op regeltjes gerichte, rigide gestructureerde vorm van aanbidding te creëren; vandaar ook dat het bovengenoemde vers dit ook formuleert als “gebod na gebod, regel na regel”, enz. Het eindresultaat van dit alles zal zijn dat velen hierdoor tot struikelen zullen worden gebracht, precies zoals Jezus ook voorspelde.

Hoewel het leiderschap van Jehovah’s Getuigen niet een soort van absolute pauselijke onfeilbaarheid voor zichzelf claimt, is er hier toch sprake van de subtiele implicatie dat God het nooit zou toestaan dat ze zich in significante mate schuldig zouden kunnen maken aan het begaan van grove fouten. In verband met de leerstelling dat Jezus al in 1914 zou zijn gekomen, blijft het Wachttorengenootschap toch stug volhouden dat het oordeel over Gods huis kort daarna zou hebben plaatsgevonden. En ondanks het feit dat er vandaag de dag niemand van de oorspronkelijke Internationale Bijbelonderzoekers uit het jaar 1919 meer in leven is, zien we toch dat in het verlengde daarvan de leiders van Jehovah’s Getuigen impliceren dat ook zij gezuiverd en gelouterd zouden zijn en daarmee de onweerlegbare goedkeuring van Christus zouden hebben ontvangen.

DE KOLKENDE STORTVLOED

Hierin identificeren zij zichzelf als de opscheppers en pochers waar in de profetie naar wordt verwezen, tot wie Jehovah de volgende woorden spreekt: Hoor daarom het woord van Jehovah, jullie opscheppers, jullie heersers van dit volk in Jeruzalem, want jullie zeggen: ‘We hebben een verbond gesloten met de Dood, met het Graf zijn we een overeenkomst aangegaan. Als de kolkende stortvloed voorbijkomt, zal die ons niet treffen, want we houden ons schuil in een leugen en we verbergen ons in bedrog.’ De Soevereine Heer Jehovah zegt daarom: ‘Kijk! Ik leg in Sion een beproefde steen als fundament, de kostbare hoeksteen van een stevig fundament. Wie gelooft, zal nooit in paniek raken. Ik zal het recht gebruiken als meetlint en rechtvaardigheid als schietlood. De hagel zal de toevlucht van leugens wegvagen en het water zal de schuilplaats wegspoelen. Jullie verbond met de Dood zal verbroken worden en jullie overeenkomst met het Graf zal niet standhouden. Als de kolkende stortvloed voorbijkomt, zullen jullie erdoor bedolven worden. Zo vaak als hij voorbijkomt, zal hij jullie wegspoelen. Morgen na morgen zal hij voorbijkomen, dag en nacht. Alleen door angst zullen ze begrijpen wat ze hebben gehoord. (Jesaja 28:14-19)

In de 2004-uitgave van de Nieuwe Wereldvertaling staat het zelfs nog duidelijker beschreven:

Daarom, hoort het woord van Jehovah, GIJ snoevers, GIJ heersers van dit volk dat in Jeru̱zalem is: Omdat gijlieden hebt gezegd: „Wij hebben een verbond gesloten met de Dood, en met Sjeo̱o̱l hebben wij een visioen tot stand gebracht; de overstromende stortvloed, ingeval die doortrekt, zal ons niet bereiken, want wij hebben leugen tot onze toevlucht gemaakt en in bedrog hebben wij ons verborgen” daarom heeft de Soevereine Heer Jehovah dit gezegd: „Ziet, ik leg als fundament in Si̱on een steen, een beproefde steen, de kostbare hoek van een vast fundament. Niemand die geloof oefent, zal in paniek geraken. En ik wil gerechtigheid tot het meetsnoer maken en rechtvaardigheid tot het waterpasinstrument; en de hagel moet de leugentoevlucht wegvagen, en de wateren, die zullen zelfs de schuilplaats wegspoelen. En UW verbond met de Dood zal stellig ontbonden worden, en dat visioen van U met Sjeo̱o̱l zal geen stand houden. De overstromende stortvloed, wanneer die doortrekt — dan moet GIJ er een plaats van vertreding voor worden. Zo dikwijls hij doortrekt, zal hij ulieden wegnemen, want morgen aan morgen zal hij doortrekken, overdag en ’s nachts; en het moet niets dan een reden tot beven worden ten einde [anderen] het gehoorde te verstaan te geven.”

Het oude Jeruzalem werd de stad van Jehovah genoemd en was de plaats waar Jehovah zijn heilige naam liet wonen. Alle Joodse mannen moesten de jaarlijkse feesten in Jeruzalem bijwonen en zich daar voor Jehovah presenteren. Op dezelfde manier functioneert Bethel tegenwoordig ook als een modern Jeruzalem. Decennia lang staat de naam van Jehovah op de omslag van elk Wachttoren-tijdschrift, dat nu in bijna 200 talen beschikbaar is, waardoor het Wachttorengenootschap de plaats is geworden waar Jehovah zijn naam in de moderne tijd heeft laten wonen. Als hoofdkantoor voor Jehovah’s Getuigen over de hele wereld dient Bethel als een soort hoofdstad voor de hele wereldwijde organisatie – het wereldwijde centrum voor de aanbidding van Jehovah.

In lijn met de profetie is het alsof het Besturende Lichaam een verbond heeft gesloten met de dood of een overeenkomst heeft gesloten met het graf. Ze hebben (zoals de 2004 Nieuwe Wereldvertaling dit omschrijft: “een visioen tot stand gebracht” met het graf, door de profetieën op zo’n manier te interpreteren dat Gods oordelen tot iets nietigs zijn gemaakt door deze ofwel toe te passen op het verleden of door de tenuitvoerlegging van deze profetieën af te wenden op de geestelijkheid van de heidense christenheid op een bepaald moment ergens in de toekomst. Het komt er dus feitelijk op neer dat zij hiermee zichzelf als ontoerekenbaar hebben verklaard ten overstaan van God! Ze hebben hun toevlucht gezocht in de leugen dat Christus al lang geleden zou zijn gekomen en de leugen dat Christus al meer dan 100 jaar geleden zijn onvoorwaardelijke goedkeuring aan hen zou hebben geschonken.

Gedurende meer dan een eeuw waarin het Wachttorengenootschap alles uit de kast heeft getrokken om de profetieën zo te verdraaien waardoor het erop lijkt alsof ze al zijn vervuld, illustreert God hun hachelijke situatie door deze als volgt te illustreren: Want het bed is te kort om je erop uit te strekken en het geweven laken is te smal om je erin te wikkelen.(Jesaja 28:20)

Om de paar jaar wordt het Wachttorengenootschap gedwongen om aspecten van hun gefabriceerde 1914-dogma te herzien. En met elk voorbijgaand jaar wordt dit weer een groter spektakel. Het meest recente voorbeeld hiervan betreft de presentatie van het Besturend Lichaam-lid David Splain, die een toespraak hield over de introductie van de overlappende generatie-theorie. (YouTube-commentaar) Het is alsof ze simpelweg niet weten hoe ze zich kunnen ontspannen op het bed dat ze voor zichzelf hebben gemaakt; Ze blijven hun hoofden stoten tegen de harde realiteit en ze kunnen zich hier niet volledig voor verbergen onder het kleed van leugens die ze hebben geweven.

Wat wordt er in Jesaja 28:17 dan bedoeld met het feit dat Jehovah hier zegt dat Hij ervoor zal zorgen dat Hij door middel van hagel de toevlucht van leugens zal wegvagen en het water de schuilplaats zal wegspoelen”?

Zoals reeds eerder aangehaald, beeldt het 12de hoofdstuk van Openbaring een grote stortvloed uit die uit de bek van de draak stroomt, met de bedoeling om Gods volk te laten verdrinken. Natuurlijk vervolgt de Duivel hen niet rechtstreeks zelf. Hij gebruikt hiervoor zijn aardse politieke beest. Dat blijkt evident uit het feit dat de periode van 1260 dagen waar het in het 12de hoofdstuk van Openbaring over gaat, samenvalt met de 42 maanden waarin de natiën de heilige stad zullen mogen vertrappen, wat ook weer overeenkomt met de periode waarin het wilde beest uit de afgrond oorlog zal voeren tegen de heiligen, wat respectievelijk wordt beschreven in het 11de en 13de hoofdstuk van Openbaring.

Evenzo beschrijft Daniël 11:40 de koning van het noorden die vele natiën als een vloedgolf zal overspoelen, inclusief het Sierraadland, dat ook niet toevallig precies dezelfde soort benaming is die Jesaja ook in de profetie gebruikte voor Gods aardse organisatie. Het is de laatste manifestatie van de koning van het noorden, het beest uit de afgrond en de achtste koning, die door Jehovah wordt beschreven als “iemand die sterk en krachtig is”.

Het feit dat de vloed die in Jesaja wordt afgebeeld, gericht is op Gods volk, wordt bevestigd door talrijke Psalmen, die ook profetisch van aard zijn. Net zoals dat veel van de Psalmen in feite gebeden van Christus waren, dienen andere Psalmen weer als gebeden van de heiligen, echter zijn die op dit moment nog wel onuitgesproken. Hier volgen enkele voorbeelden:

“De banden van de dood omsloten mij, een vloed van boosaardige mannen joeg mij angst aan. Ik werd omklemd door de banden van het Graf, bedreigd door de valstrikken van de dood. In mijn angst riep ik Jehovah aan, ik bleef tot God roepen om hulp.” (Psalm 18:4-6)

“Daarom zal wie loyaal is tot u bidden terwijl u nog te vinden bent. Dan zal zelfs de watervloed hem niet bereiken. U bent een schuilplaats voor mij, u beschermt me tegen ellende.” (Psalm 32:6-7)

“God is onze schuilplaats en kracht, een hulp die in moeilijke tijd makkelijk te vinden is. Daarom zullen we niet bang zijn, ook al verandert de aarde, ook al tuimelen de bergen in de diepte van de zee, ook al buldert en schuimt het water, ook al schudden de bergen door de woestheid ervan.” (Psalm 46:1-3)

“Red mij, o God, want het water komt tot aan mijn lippen. Ik zak weg in diepe modder en heb geen vaste grond onder mijn voeten. Ik ben in diep water beland, de krachtige stroom sleurt me mee. Ik ben uitgeput van het roepen, mijn keel is er schor van. Mijn ogen zijn verzwakt van het uitzien naar mijn God.” (Psalm 69:1-3)

“Bevrijd me uit het slijk, laat me niet wegzakken. Bevrijd me van hen die me haten, red me uit het diepe water. Laat de watervloed me niet meesleuren, de diepte me niet opslokken, de put zijn mond niet boven me sluiten. Antwoord mij, Jehovah, want uw loyale liefde is goed. Wend u naar mij overeenkomstig uw grote barmhartigheid en verberg uw gezicht niet voor uw dienaar. Antwoord mij snel, want ik zit in nood.” (Psalm 69:14-17)

“Toch is God mijn Koning van oudsher, hij die reddingsdaden doet op aarde. Met uw kracht zweepte u de zee op. U verpletterde de koppen van de zeemonsters in het water.” (Psalm 74:12-13)

“Van jongs af aan ben ik er ellendig aan toe, de dood nabij. Ik ben verdoofd door al het leed dat u me laat ondergaan. Uw brandende woede overweldigt me, uw verschrikkingen vernietigen me. Heel de dag omringen ze me als water, van alle kanten sluiten ze me in.” (Psalm 88:15-17)

“als Jehovah niet met ons was geweest toen mensen ons wilden aanvallen, dan hadden ze ons levend verslonden, zo woedend waren ze op ons. Dan had het water ons meegesleurd, de stroom ons overspoeld. Het kolkende water had ons overspoeld. Jehovah komt alle eer toe, want hij heeft ons niet ten prooi gegeven aan hun tanden.” (Psalm 124:2-6)

“Laat de bliksem flitsen en drijf de vijand uiteen, schiet uw pijlen af en breng hen in verwarring. Strek uw handen uit van omhoog. Red me en bevrijd me uit het kolkende water, uit de hand van vreemdelingen die leugens spreken met hun monden hun rechterhand opheffen voor een valse eed.” (Psalm 144:6-8)

De aankomende stortvloed van vervolging zal absoluut het 1914-dogma van het Wachttorengenootschap wegvagen – tezamen met het hele uitgeverijbedrijf. Het zal zijn doel hebben gediend. Alle goddelozen zullen ook worden weggevaagd en de slechte slaven zullen uit hun schuilplaats worden gespoeld. Dat is ook wat Christus voorspelde toen hij zijn komst en  aanwezigheid vergeleek met de dagen van Noach toen hij de ark binnenging. Op dat moment werden de goddelozen achtergelaten, buitengesloten uit de ark en vervolgens weggevaagd door een letterlijke vloed.

Dit is wat er wordt bedoeld met “Gods vreemde taak en ongewone werk” en Jehovah’s Getuigen zouden er verstandig aan doen om dit feit niet te bespotten.

“Want Jehovah zal opstaan zoals bij de berg Pe̱razim, en hij zal in actie komen zoals in het dal bij Gi̱beon, om zijn taak uit te voeren — een vreemde taak —en om zijn werk te doen — een ongewoon werk. Houd dus op met spotten, zodat jullie boeien niet strakker worden aangetrokken, want ik heb gehoord van de Soevereine Heer, Jehovah van de legermachten, dat er besloten is het hele land te vernietigen.” (Jesaja 28:21-22)

Het doel van de aankomende storm is niet alleen om de zondaars en de goddelozen uit het midden van Gods volk uit te roeien. Uiteindelijk is het de bedoeling om de gelovigen te disciplineren en te corrigeren om hen ertoe te bewegen dat ze hun geloof en vertrouwen expliciet dienen te richten op God en zijn Zoon. God illustreert zijn werk door dit te vergelijken met het oogsten van verschillende granen en kruiden en de verschillende technieken die voor elk soort nodig zijn.

“Luister goed naar mijn stem, let op en hoor wat ik te zeggen heb. Ploegt een boer de hele dag voordat hij zaad zaait? Blijft hij de grond losmaken en eggen? Nadat hij het oppervlak geëffend heeft, zaait hij toch komijn en strooit hij zwarte komijn, en zaait hij tarwe, gierst en gerst op hun pleken spelt langs de randen? Want Hij onderwijst hem de juiste manier. Zijn God onderricht hem. Want zwarte komijn wordt niet met een dorsslede geplet en men rolt geen wagenwiel over komijn. Zwarte komijn wordt juist uitgeklopt met een stoken komijn met een staf. Plet iemand koren voor brood? Nee, hij blijft het niet eindeloos dorsen. En hoewel hij het wagenwiel eroverheen rolt met zijn paarden, plet hij het niet. Ook dat komt van Jehovah van de legermachten. Zijn raad is wonderbaarlijk, hij heeft geweldige dingen gedaan.” (Jesaja 28:23-29)